Nieuwsbrief

De Historische Vereniging geeft tweemaal per jaar een Nieuwsbrief uit.

Hieronder kunt u de laatste nummers in PDF-formaat oproepen. Hiervoor heeft u de Adobe Reader nodig. Klik op nevenstaand logo om zonodig Adobe Reader te installeren op uw computer.

Adobe Reader downloaden

Overzicht beschikbare Nieuwsbrieven:

nr. 30 (maart 2014)
 
nr. 29 (oktober 2013)
 
nr. 28 (april 2013)
 
nr. 27 (oktober 2012)
 
nr. 26 (april 2012)
 
nr. 25 (oktober 2011)
 
nr. 24 (maart 2011)
 
nr. 23 (oktober 2010)
 
nr. 22 (maart 2010)
 
nr. 21 (oktober 2009)
 
nr. 20 (maart 2009)
 
nr. 19 (oktober 2008)
 
nr. 18 (maart 2008)
 
nr. 17 (oktober 2007)
 

nr. 16 (april 2007)

 

 

  Artikelen uit oude nieuwsbrieven

 



 

Johanna Aleida Budde

Johanna Aleida Budde was het oudste kind van het echtpaar Hendrik Budde en Maria Mararetha Cost. Zij is begin april 1800 geboren te Deventer. Vanaf 1824 tot aan haar overlijden in 1852 heeft zij op de Roobrug gewoond. Zij bleef ongehuwd. Eind jaren veertig sloeg het noodlot toe. In 1848 overlijdt haar moeder, in 1851 haar vader, en op 13 augustus 1852 komt zijzelf na een slopende ziekte (tuberculose) van drie jaren te overlijden.

 

 

 

 

 

Johanna's moeder, Maria Margaretha Cost (1779) was de dochter van Willem Herman Cost, een vooraanstaand bestuurder van de stad Deventer. Na Johanna Aleida werden er nog drie kinderen geboren: de jong gestorven Henric, Gezina, Margaretha en later nog een zoon die weer Henric werd genoemd.

Vader Hendrik Budde (1773) was aanvankelijk koopman, onder andere in Deventer, Rotterdam en Zutphen. Het gezin Budde woonde in ieder geval van 1799 tot 1803 in Deventer. Daarna in Rotterdam van 1809 tot en met 1813 en daarna in Zutphen. In 1823 erfde Maria Margaretha Cost na het overlijden van haar vader het buitenhuis de Roobrug te Diepenveen en een jaar later verhuisde het gezin Budde naar de Roobrug.

In 1839 trouwde broer Henric met Josina Cecilia Johanna Bernarda Beck, een zuster van de vrouw van Koos Duymar van Twist. Zij gingen op het aangrenzende landgoed Oud Rande wonen. Zo raakten Nieuw Rande, Oud Rande en de Roobrug verbonden.

 

 


Johanna Aleida Budde, zelfportret

 

Johanna Aleida Budde schilderde Duymar van Twist

In 1857 werd het monumentale buitenhuis Nieuw Rande gebouwd. In dit jaar, 2007, wordt het 150-jarig jubileum met vele activiteiten opgeluisterd. Zie ook elders in deze nieuwsbrief. Aandacht is er ook voor de bouwheer van Nieuw Rande: Albertus Jacobus Duymaer van Twist.
Boegbeeld van dit jubileumjaar is een bijzonder schilderij waarop Koos Duymaer van Twist schakend met zijn toekomstige echtgenote Maria Ioanna Beck en enkele familieleden is afgebeeld. Schilderes van dit fraaie schilderij is Johanna Aleida Budde (1800-1852) uit Diepenveen. Zij woonde op het buitenhuis Roobrug aan de Sallandsweg.
Het schilderij is in volle glorie te zien op de expositie ‘Indie en Deventer. De twee werelden van Duymar van Twist’ t/m 20 mei 2007 in Historisch Museum de Waag (locatie Speelgoedmuseum). Daar is ook informatie over Huis Nieuw Rande en het echtpaar Duymar van Twist.

Willem Janssen, bewoner van het huidige huis Roobrug en kenner van de geschiedenis van zijn omgeving, schreef bijgaand verhaal over Johanna Aleida Budde.

 

 

 

Portretschilderes

Johanna Aleida Budde was een leerlinge van de bekende schilder Jan Willem Pieneman (1779-1853). We zien bij haar de gerichtheid op de menselijke figuur in navolging van haar leermeester Pieneman duidelijk terug. Ze heeft enkele landschapjes getekend, maar deze hebben vanuit esthetische optiek een geringe betekenis. Historisch zijn deze landschappen wel degelijk van belang, omdat er soms gebouwen op zijn afgebeeld die alleen door haar getekend zijn, zoals de Roobrug en Oud Rande in Diepenveen.
Haar kracht lag in het schilderen van portretten en van scènes van personen. De achtergrond en het decor is veelal donker en in grove lijnen geschilderd. De menselijke figuur, daar ging het haar om.
In 1842 schetste J. Immerzeel een portret van Johanna Aleida Budde in zijn boek De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters: ‘Onder de vrouwen in ons vaderland, die zich met vrucht op de schilderkunst toeleggen, verdient deze dame met regt genoemd te worden. Op verschillende tentoonstellingen heeft men gelegenheid gehad voortbrengsels van haar penseel te aanschouwen, bepaaldelijk bestaande uit huiselijke tafereelen of zoogenaamde tableaux de genre, wier fijne schakeringen zij met echt vrouwelijk gevoel weet op te merken en toe te passen.’

 


Schaaktafereel, familie bij schaakspel, op de bank zittend Bernarda Johanna Beck geb. Cock (1785-1841), naast haar: Maria Ioanna Beck (1812-1895), rechts van de tafel echtgenoot mr. Albertus Jacobus Duymaer van Twist (1809-1887), staande achter de tafel: Wijer Anthony Beck (1816- ? ), daarnaast mr. Henric Cost Budde (1810-1875) met zijn echtgenote Josina Cecilie Johanna Bernarda Beck (1814-1885). Schilderes: Johanna Aleida Budde (Stichting Familiebezit Cost Budde)

 
 

Oud Rande, Nieuw Rande en Roobrug verbonden

Johanna Aleida Budde schilderde uitsluitend familieleden en haar directe leefomgeving. Zij heeft haar ouders, haar broer Henric, haar zus Gezina en zichzelf in meerdere portretten en schilderijen vastgelegd. Ook Koos Duymaer van Twist en zijn echtgenote Maria Beck behoorden tot haar directe kring. Maria was namelijk een zus van Josina Beck, die getrouwd was met broer Henric. Zo waren Oud Rande, Nieuw Rande en de Roobrug middels familierelaties met elkaar verbonden. Uit deze banden is haar meest bekende schilderij ‘Het schaaktafereel’ voortgekomen.

 

 

Johanna Aleida Budde was afkomstig uit een gegoed milieu en had inkomsten vanuit het schilderen niet nodig voor haar levensonderhoud. Wellicht dat dit mede een rol heeft gespeeld bij haar gerichtheid op de eigen familie en de directe omgeving.
Ze was sinds 1833 honorair lid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam en exposeerde op tentoonstellingen in Den Haag (1830-1837), in Amsterdam (1834-1836) en in Deventer (1842).

Johanna Aleida Budde was afkomstig uit een gegoed milieu en had inkomsten vanuit het schilderen niet nodig voor haar levensonderhoud. Wellicht dat dit mede een rol heeft gespeeld bij haar gerichtheid op de eigen familie en de directe omgeving.


Tekening van de Roobrug, gemaakt door Aleida Budde

 

Ze was sinds 1833 honorair lid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam en exposeerde op tentoonstellingen in Den Haag (1830-1837), in Amsterdam (1834-1836) en in Deventer (1842).

 


  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Berends & Zonen te Diepenveen 1882 - 2006

In 2006 kwam na bijna 125 jaar een einde aan het familiebedrijf Berends, bloemenmagazijn en tuincentrum in Diepenveen. Ernst Berends woont in Nijmegen. Hij was meteen enthousiast toen hem werd gevraagd voor onze nieuwsbrief een beknopte geschiedenis van het familiebedrijf te schrijven. Hieronder leest u zijn verhaal.

 

 

 

 

 

In 1840 trouwde te Voorst een boerenknecht Jan Berends (1816- 1854) met dienstmeid Aaltjen Hamer uit Terwolde (1812 – 1868). Slechts een kort huwelijk want Jan stierf in 1854 op 36 jarige leeftijd, Aaltjen hertrouwde in 1859. Uit dit eerste huwelijk was in 1843 te Voorst ene Albert Berends (1843 – 1931) geboren.

Hij werkte als tuinbaas op een groot landgoed te Brummen en trouwde in1869 te Brummen met Gerritje Everhard (1848-1929) uit Voorst. Eind 1870 verhuisden ze naar Diepenveen waar hij zich als tuinder vestigde om er in 1882 het familiebedrijf op te richten. Op een perceel achter de Naai & Breischool aan de Dorpsstraat werden laan- en fruitbomen gekweekt, ook verkocht hij berberishagen aan de boeren. In de regio werden voor particulieren tuinen aangelegd en onderhouden. Voor de gemeente werden er o.a. eikenbomen geplant langs de Molenweg. Ook werden er al planten verzonden. Soms ging Albert met zijn knecht lopend met een handkar naar Zutphen om er aardbeien “verpakt” in bloempotten te verkopen.

Ze kregen 3 kinderen, zoon Jan werd in 1879 geboren, hij ging bij zijn vader in het bedrijf werken (toen dus A. Berends & Zn) en later in de Naai- en Breischool wonen. Burgemeester Doffegnies (van 1895-1916) die in Diepenveen eerst op de secretarie werkte was daar enige tijd op kamers bij de familie Berends.


Albert tussen de kerstboompjes ongeveer in 1900

 

Jan Berends trouwde in 1911 te Diepenveen met Anna van Enck (dochter van de molenaar uit Olst – en later vanaf 1920 tot 1933 ook de molenaar van de Diepenveensche Molen). Anna diende van 1904 - 1911 bij de toenmalige burgemeester Doffegnies. Er kwamen drie kinderen: Albert (1911), Jan (1912 ) en Gerda (1919), Anna kookte de was op een houtvuur om die vervolgens in de Wetering uit te spoelen. Zaterdags was het kinderwasdag, in een teil in de keuken met de gordijnen dicht. Ab is op zijn zevende trouwens bijna eens verdronken in de Wetering!

 

 

Achter het huis had Jan een paardenstal en een plantenkas die Anna verzorgde. Er werden geraniums in gekweekt, hetgeen in de strenge winters niet meeviel. Met matten, kleden en touwen werd de kas dan enigszins warm gehouden. Inmiddels was er ook handel in bomen ontstaan met het westen (Aalsmeer) en Duitsland.

Uit een oude prijscourant van A. Berends:
Onze kweekerijen zijn gelegen bij het dorp Diepenveen, op ca 5 minuten afstand van het Station. Elken Vrijdag zijn wij te spreken van 11 - 12 uur in ’t Café “Central” – Stroomarkt - Deventer.

In 1920 werd van boer Roeterd (van boerderij Tjoenerklooster) de hele strook grond langs de Wetering tot aan de Schapenzandweg gekocht . Ook werd het familiehuis gebouwd. Dit huis is onlangs afgebroken. Later nam de gemeente het stuk grond over bij de Naai & Breischool en kwam daar de gemeentekwekerij en de moestuin voor de aan de overkant wonende hoofdonderwijzer.


Rechts op de foto ziet u Jan, de zoon van Albert.
De andere man is een van de knechten. Omstreeks 1930

 

Rond 1930 werd het bedrijf verder uitgebreid door de grondaankoop langs de Wetering aan de andere kant van de Schapenzandweg. (Werd in 1971 aan de gemeente verkocht ten behoeve van woningbouw.)
In 1931 overleed Albert op 88 jarige leeftijd, het bedrijf ging voort, geleid door Jan met de beide zonen Ab en Jan. Knechten werkten toen voor 30 cent per uur. Toen Ab en Jan groter werden en ook mee hielpen, kregen zij echter 25 ct. Werkweken van ca 60 uur waren toen heel normaal!

 

 

Tijdens de laatste jaren van de oorlog werden er Duitsers ingekwartierd bij de familie Berends. Ze “verveelden” zich en schoten op wild in de bossen van baron Stratenus. Anna kreeg dan de opdracht om het wild te braden op het grote fornuis in de keuken, voor echte boter werd uiteraard ook gezorgd! Toen in mei 1945 de Canadese bevrijders met hun tanks door de kwekerij reden was er even paniek, want de op de vlucht geslagen Duitsers hadden daar vele munitiekisten achtergelaten!

“De ouwe beer” was tot op hoge leeftijd in de kwekerij te vinden en overleed in 1959 op 80-jarige leeftijd, zijn vrouw Anna van Enck woonde tot haar 100 ste op de kwekerij, tot zij in 1982 haar heup brak en in een verpleegtehuis te Deventer terecht kwam, daar overleed ze in 1990 op de eerbiedwaardige leeftijd van 106 jaar. Ze was geruime tijd de oudste inwoner van Overijssel.


 

Ab (geb 1911) volgde na de lagere school speciale tuinderscursussen in de Bergschool te Deventer. Hij werkte al van kind af aan bij zijn vader in de kwekerij en had het kweken van dahlia’s als liefhebberij. Hiermee behaalde hij diverse prijzen. Hij trouwde in 1947 met Willy Berkenbosch uit Markelo, ging inwonen bij zijn ouders aan de Schapenzandweg en ze kregen 2 kinderen : Jan (1948) en Corrie (1949).
Ab was de enige met een rijbewijs en er kwam een bestelwagentje. Soms werd de (toentertijd) lange reis naar Boskoop gemaakt om daar bomen en stekgoed te halen. Tot op zeer hoge leeftijd reed Ab rond om bestellingen etc. te bezorgen. Hij overleed in 2003 op 91 jarige leeftijd, de laatste paar jaar woonde hij op Sparrenheuvel.

Het leren ging Jan (geb 1912) zeer goed af, hij ging in 1924 naar de MULO en daarna in 1928 naar de Koloniale School voor Tropische Landbouw in Deventer. Hij wilde als planter naar Nederlands Indië, maar dat is er mede door de oorlog nooit van gekomen. Zo kwam ook Jan na 1932 in het bedrijf. Hij bekwaamde zich tot boomkweker, een grote liefhebberij was het ”occuleren” van rozen. Vervolgens behaalde hij het diploma voor tuinarchitect en hij ontwierp menige mooie tuin tot in de verre omgeving. Hij trouwde in 1947 met Annie Dumas uit Diepenveen. Het jonge paar ging eerst op Oud Rande wonen en vanaf 1957 op de Oranjelaan. Zijn zeer uitgebreide plantenkennis was landelijk bekend, hij schreef vele artikelen in diverse vakbladen en gaf overal lezingen. Later ging hij steeds meer les geven op avondscholen om vanaf 1965 fulltime leraar te worden aan de RMTS in Nijmegen. In 1966 verhuisde hij met zijn gezin naar Nijmegen en daar overleed hij in 2000 op 88-jarige leeftijd.

 

 

Toen Abs zoon Jan de tuinbouwschool had afgerond en eind 1960 uit militaire dienst kwam, ging ook hij bij zijn vader werken in het familiebedrijf >> de vierde generatie Berends dus! Begin ‘70 werden er grote nieuwe kassen gebouwd en het bedrijf werd meer en meer een tuincentrum (waar er nu zo veel van zijn). Jan bekwaamde zich o.a. in het bloemschikken. De traditie om Diepenveen en omgeving van kerstbomen en kerstbakjes te voorzien is altijd gebleven.

Jan trouwde met Elmy Prinsen, ze kregen twee zonen, Michel en Pascal, maar een vijfde generatie kwam niet in het bedrijf. En zo kwam er in 2006 na bijna 125 jaar dus een einde aan het familiebedrijf Berends!
Helemaal verdwenen is het echter niet, want voor “gelegenheidsbloemwerk” kunt u terecht bij Jan, nu gevestigd aan de Slingerbos!

Als u meer wilt lezen en nog meer leuke en oude foto’s wilt bekijken, dan kunt u terecht bij de site die is gemaakt door Frank Berends. Klik hier door naar onze pagina met hyperlinks waar hij tussen staat.


De in 2003 overleden Ab Berends
tussen de bloemen in zijn winkel in 1999.


  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

De IJssellinie in Olst

Vlakbij de Randerstraat, tegenover en in het bos van kasteel De Haere, bevindt zich een onderdeel van de vroegere IJssellinie, een waterlinie die tijdens de Koude Oorlog (jaren vijftig en zestig) ons land moest verdedigen.

 

 

 

 

 

Een eventuele aanval van de Sovjet Unie moest worden tegengehouden en daarvoor werden er allerlei verdedigingswerken aangelegd. Bunkers, kanonnen, aanlegkades, zelfs een compleet hospitaal bouwde defensie. In geval van een aanval zou er een gebied van de grens bij Nijmegen tot aan het IJsselmeer bij Kampen onder water worden gezet: meer dan 120 kilometer lang en maximaal tien kilometer breed. Bij Olst kon de IJssel worden afgesloten met een caisson; de kade daarvoor is nog te zien. En dat alles gebeurde in het grootste geheim. Burgers wisten er niets van, alleen de burgemeesters van de dorpen en steden in de linie waren op de hoogte.

Nooit uitgevoerd
Deze verdedigingsgordel functioneerde tussen 1950 en 1968. Tijdens de Cubacrisis in 1962 werd zelfs fase 1 van het verdedigingsplan in het grootste geheim al in werking gesteld. De waterstand van de IJssel was toen enorm hoog. Boeren in Diepenveen en Olst zagen dat hun land op de uiterwaarden opeens vol water stond en in de steden konden de rioleringen bijna geen water lozen op de rivier. Gelukkig zijn de plannen tot onderwater zetten nooit helemaal uitgevoerd. Wel waren er honderden soldaten actief in dit gebied. Zij oefenden regelmatig met de caissons. Oudere Diepenveners kunnen zich vast nog veel hiervan herinneren.

De IJssellinie nu
De resten van dit militaire verdedigingswerk bij de Haere worden nu beheerd door de Stichting De IJssellinie. Er zijn nog 32 bunkers over. Het hospitaal is volledig intact en wacht nog steeds op zijn eerste patiënt!

Elke eerste zaterdag van de maand zijn er rondleidingen, maar bezoekers kunnen ook een paaltjeswandeling volgen. Veel informatie staat op de website www.ijsselinie.info en in het boek ‘De IJssellinie 1950-1968’. Voor rondleidingen belt u naar Stichting IJssellandschap via 0570 635955.


Inlaatwerk bij De Haere als onderdeel van de IJssellinie.

 

 


Tijdens het verleggen van de dijk ter hoogte van "De Haere"
(zomer 2005) kwam het inlaatwerk te voorschijn. Op de foto
staat buurtbewoner Wim Roetert.


  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Interview met Henk Kastelein (geboren 7 juni 1934)

Op 31 december 2001 sloot het echtpaar Henk en Harmien Kastelein-Linthorst voorgoed de deur van de textielzaak aan de Dorpsstraat, wat een groot verlies voor Diepenveen betekende. In mei 2005 hadden Hanneke Denekamp-ten Napel en Wilbert Derksen een gesprek met Henk Kastelein over de geschiedenis van het bedrijf Kastelein en de betekenis daarvan voor ons dorp.

 

 

 

 

 

Waar nu fotograaf Kiers zijn studio heeft, was begin vorige eeuw de kleermakerij van Kieftenbeld. Diepenveen was toen nog niet zo groot en de huizen rond de kerk vormden het centrum van het dorp. Hier was de bakker, een groenteboer, de kruidenier en er waren twee cafés. Kleermaker Kieftenbeld was zeer vakbekwaam. De rijkelui van Diepenveen gingen voor hun kleding echter liever naar de stad, dat hoorde toen nog zo. Bij de gewone burgers en boeren was er gelukkig genoeg werk voor hem, vooral maak- en verstelwerk van kledij. De boeren hielp hij ook wel met reparaties van hun leren paardentuig. In 1932 vond de kleermaker het welletjes en wilde hij stoppen met werken. Kieftenbeld voelde zich te oud worden en had geen zoon die het bedrijf kon overnemen daarom zette hij een advertentie in zijn vakblad. Hierop kreeg hij diverse schriftelijke reacties. Met de brieven in de hand ging hij naar schoolhoofd Berkhof om zijn mening te vragen wie de beste opvolger van zijn bedrijfje zou zijn.


Albertus Kastelein (1907-1993) voor zijn winkel in 1963.

  Uitverkoren werd een kleermaker uit Amsterdam: Albertus Kastelein. Hij werkte daar in een groot naaiatelier en zat al jarenlang in het vak. Hij was een telg uit een kleermakersgeslacht uit Coevorden. Kieftenbeld nodigde hem uit voor een persoonlijk gesprek. Zo reisde Albertus de week erop met de stoomtrein naar Diepenveen waar de twee kleermakers het snel zakelijk eens werden over de overname.

Een nieuwe kleermaker
Op 1 januari 1933 kon Albertus Kastelein zich officieel de nieuwe eigenaar noemen van de kleermakerij aan de Zandwetering. Hij huwde kort daarop met Alie Esselink en een jaar later werd zijn eerste zoon en toekomstige opvolger geboren. Henk: “Ik was hun eerste kind en ben ‘op het dorp’ geboren, ….. oaver de brugge’. In die begintijd viel de klandizie van de gekochte kleermakerij nogal tegen. Mijn vader bedacht een list. Hij fietste voortaan elke dag eventjes rond door het dorp met een zwarte kledingzak over zijn arm met erin een kostuum. In zo’n zak werd gewoonlijk een voltooid kledingstuk bij de klant thuisbezorgd. De mensen in Diepenveen gingen na verloop van tijd zeggen: ‘Doar kump’e weer langs. Die Kastelein mot wel een goei kleermaker wè ‘n, want hee hef’t zo te zeen, hatstikke druk!’ Dat geklets was nou net de bedoeling van mijn vader”, vertelt Henk. Toen er een tweede kind op komst was, verhuisde het gezin naar een grotere woning, Rande 71 (Dat was ongeveer op de plek waar nu de supermarkt van Middeldorp is.). Het was een huurpand van boekhouder Van de Vlekkert en ruim genoeg om zowel woonhuis als naaiatelier te herbergen. Hier werden zoon Gerrit en later dochters Betty en Zwagda geboren. De verhuizing was achteraf bezien een goede beslissing, want langzaam begon het dorpscentrum zich naar deze buurt te verplaatsen. Vele andere middenstanders hadden zich hier ook al gevestigd. Zo was er kruidenier Van de Vlekkert, groenteman Kruitbosch, kruidenier Hoetink, smederij Grievink, smederij Roessink, kapper Steenbruggen, garage Kemper en het manufacturenwinkeltje van mevrouw Van Aalderen. Naast de kleermakerij van Kastelein was slagerij VIOS, dwz: ‘Vooruitgang is ons Streven’, van Veltman. Henk: “Ik kan me nog goed die winkel naast ons herinneren. Achter de toonbank hingen altijd twee halve varkens en een koe, die was in vier grote bouten verdeeld. Hier werd gewoon het vlees vanaf gesneden dat de klant nodig had. Veltman slachtte zelf. Een dag voor Palmpasen werd aan een paal voor de winkel altijd een extra mooie koe tentoongesteld: ‘de Paaskoe’. Het arme dier kreeg die laatste dagen niets meer te eten en te drinken. Bij de slacht, de maandag daarna, waren de darmen en de blaas bijna leeg en dat was prettiger voor de slager. Vanaf dinsdag konden de mensen een lekker stuk vlees voor de Pasen kopen”.

Lastige patronen
Voor de oorlog was er nog geen confectiekleding. Bert Kastelein maakte alles zelf in zijn naaiatelier, zoals ondergoed, broeken en overhemden. Henk: “Mijn vader heeft honderden broeken gemaakt van Manchester stof. Dat was de dracht toen van boeren en arbeiders, want het was zeer stevige stof. Twee soorten mannenbroeken waren er toen. In vakjargon werden ze genoemd: ‘Snelpissers’, die hadden een gulp met knopen en ‘Klepzeikers’, die hadden een soort presenteerblad dat opzij kon worden losgeknoopt, dan klapte men de hele lap stof naar voren toe om te kunnen plassen”. Bert Kastelein maakte ook kostuums. Die hoorde vroeger iedereen te hebben om ‘s zondags mee naar de kerk te gaan of om op visite te gaan. Bij thuiskomst werd zo’n pak direct uitgedaan en snel weer veilig in de kast opgeborgen.
Henks vader maakte kostuums voor 100 à 150 gulden. Hij had in de regel wel zo’n 40 tot 50 lappen stof op de schappen liggen waar pakken van gemaakt moesten worden. In een oude wieg onder de naaitafel lagen alle patronen. Soms viel het knippen van het patroon uit de stof niet mee. Enkele mensen hadden namelijk een figuur dat sterk afweek van het normale. Zo had je in Diepenveen twee mensen met een bult op de rug.
Henk: “Ook onze huisbaas Van de Vlekkert had er een. Het jasje van zijn pak had een lengte van zo’n 55 cm en de omvang was ruim 150cm. Die afmetingen waren totaal onlogisch en niet meer te beredeneren. Bij het knippen voor een nieuw pak was vader steeds weer gestresst uit angst de dure stof te verknippen: ‘aan elke haar op z’n lijf hing dan een zweetdruppel’. Toch lukte het altijd wel. ’s Avonds ging vader meestal vanwege ’t zweten in bad. Hij baadde dan in een teil in de bijkeuken, want een douche of bad had toen nog niemand. Hij zette altijd de teil tegen de deur zodat niemand binnen kon komen”.
Van tijd tot tijd kwamen huisventers langs de deur in Diepenveen met zgn. kwalitatief goede stoffen tegen een redelijke prijs. Er zat ’n label op met ‘made in London’ maar in werkelijkheid was het kwalitatief matige stof die meestal uit België kwam. De mensen kochten dan zo’n drie meter. Vader was daar niet blij mee, maar nam de stof meestal wel aan als de klant hem vroeg er een kostuum van te maken. Henk: ”De eerste keer had mijn vader de slechte kwaliteit niet in de gaten en de stof werd normaal geknipt. Hij kreeg later de schrik van z’n leven toen hij als laatste handeling het voltooide pak ging afglanzen, d.w.z. dof maken op de pers. Door de slechte kwaliteit kromp het pak meteen. Door nepzomen, in de volksmond: ‘Jodenzomen’, in de broekspijpen en mouwen te maken kon hij het kostuum toch nog redden. Uiteindelijk leek het dan toch weer netjes. Hij had z’n lesje geleerd. Voortaan werd bij dit soort stof eerst afgeglansd en dan pas geknipt”. Henk vertelt verder: “Na zo’n 15 jaar was de buitenkant van een pak meestal lelijk geworden maar de binnenkant nog wel goed. De stof werd dan wel eens ‘gekeerd’, dus de binnenkant van het pak kwam buiten. Heel lucratief, want dat was natuurlijk veel goedkoper dan nieuw. Het werken met oude stof was echter vaak niet zo’n pretje. Als er bijvoorbeeld een nieuwe gulp in een mannenboek gezet moest worden dan stond de stof op die plek soms stijf van de opgedroogde urine. Je kwam er met de naald bijna niet door. Sommige mannen droegen zelfs helemaal geen ondergoed toen”.

 

 

Een eigen winkel
In de jaren 30, voor de Tweede Wereldoorlog, gingen steeds meer vrouwen ook zelf kleren naaien. Normaal alleen voor hun gezin, maar sommigen deden het ook wel voor anderen. Deze zgn. thuisnaaisters werden nooit echte concurrenten van Bert Kastelein omdat hij natuurlijk veel meer gespecialiseerd was. Thuisnaaisters werkten met naaidop of vingerhoed en een vrij dikke, lange naald. Kleermakers hadden dunnere naalden en een naairing waarmee ze veel behendiger en beter konden werken. Vader was goed bevriend met de familie Van Aalderen. De man was timmerman bij Auping. Zijn vrouw was thuisnaaister en had een klein winkeltje aan huis met naaispullen, knoopjes, breiwol en textiel zoals lakens, slopen en ondergoed. Henk: “Voor de oorlog waren er nog geen pyjama’s, de mensen sliepen gewoon in hun ondergoed. In het winkeltje van Van Aalderen was alleen molton ondergoed in de kleuren wit en beige te koop. O ja, ze had ook zwart ondergoed, dat was bestemd voor kolenboer Karenbeld. ‘Endehemden’ had ze


De winkel van Kastelein in 1963 met op de achtergrond de oude dorpsschool.

 

ook. Zo’n hemd kreeg een dode aan als die de kist inging. Alle kleren van de dode konden zo weer hergebruikt worden door familie. Na de oorlog kregen de mensen het beter en werd het mode om de dode in zijn of haar pyjama te begraven. Pas veel later werd dat in normale kleren gedaan”. Vlak na de oorlog begon mevrouw Van Aalderen te dementeren, ze kon de winkel niet langer meer aan. In 1946 mocht Bert Kastelein het woonhuis met het winkeltje huren. Zo verhuisde hij met zijn gezin en atelier naar de overkant van de straat, naar Dorpsstraat 28. Naderhand bleek het winkeltje zo goed als leeg te zijn, enkel wat garen en kunstzijde ondergoed was er nog. In en ook nog vlak na de oorlog - tot en met 1948 - was alle textiel ‘op de bon’. Toch had mevrouw Van Aalderen de laatste twee jaar in haar verwardheid veel verkocht zonder bonnen in te nemen. Maar zonder bonnen kon een winkelier geen nieuwe voorraden bij de groothandel inkopen. Gelukkig werd Henks vader uit de nood geholpen door de heer Diekmann. Hij woonde in Diepenveen aan de Sallandsweg en had in Deventer een groothandel in textiel. Hij kon ervoor zorgen dat de winkel weer wat gevuld werd zonder de noodzakelijke bonnen. In 1951 kon vader zijn huis met winkel van Van Aalderen kopen.

Henk werd middenstander
Henk: “Na de verloren slag in de Ardennen waren Duitse troepen van de ‘Totendorf’ Divisie hier in 1944 neergestreken om te hergroeperen en aan te sterken. Rond villa De Heest en bij de Slingerbos waren tanks en rupsvoertuigen onder de bomen verstopt tegen luchtaanvallen. Henk: “Ik ging er soms met mijn broertje heen met de bolderkar, zogenaamd om hout in het bos te sprokkelen. Als de Duitse wacht even niet oplette, kroop ik even in de wagens om er gereedschap uit te pikken. De buit werd steeds onder onze stapel takken verstopt en als we voldoende hadden gingen we snel huiswaarts”. De Duitsers vertoefden in de lagere school van Diepenveen en na de oorlog zaten de Canadezen er. Die inbeslagname van beide legers leverde een jaar

 

 

studievertraging op bij de Diepenveense kinderen. Zo ook bij Henk Kastelein die toen in de 6e klas zat. In 1947 kon hij toch de school afmaken en kreeg van schoolhoofd De Graaf het advies om naar HBS-a te gaan. Henk: “Mijn vader ging wel akkoord maar zei: ‘Als je blijft zitten moet je van school af en moet je maar gaan werken. Of je gaat de fabriek in of je komt bij mij in de zaak”. Henk bleek toch niet zo’n talenknobbel te hebben als meester De Graaf had gedacht, want hij bleef al het eerste jaar zitten. Geheel naar vaders wens begon Henk het volgende jaar op de Ambachtschool om daar het kleermakersvak te leren. Elke middag was hij pas om 5 uur klaar en moest dan snel naar huis fietsen. Hij moest dan even eten want een uur later moest hij alweer terug in Deventer zijn voor de Handelsavondschool. Hij leerde daar voor het Middenstandsdiploma. In 1950 begon Henk ook bij vader in de zaak mee te werken. De kleermakerij draaide toen al zo goed dat er ook twee andere naaisters werkten.
Henk verdiende toen bij vader 5.75 (guldens) in de week voor 48 uur werk. Vanaf 1951 ging hij ’s avonds na het werk nog drie jaar naar de Ambacht-avondschool voor het behalen van de kleermaker-vakdipolma’s:


1964: Harmien Kastelein aan het werk in
de winkel. (De klant is mevr. Tieltjes).

 

Gezel A en B. Henk: “In die tijd waren veel dingen totaal anders dan nu. Zo had vader niet eens een goede boekhouding en ook de belastingaangifte van de zaak stelde helemaal niets voor. Daar kwam de Diepenveense commies Klaas Wolt even voor langs aan het begin van elk jaar en vroeg dan enkel: ‘Zal ik maar weer hetzelfde opschrijven als vorig jaar?’ Mijn vader hoefde alleen maar even bevestigend te knikken en dan was die belastingaangifte van het jaar ervoor ook weer klaar. Controles waren er toch nooit”. Bert Kastelein was een echte vakman en had ook veel van de welgestelden uit de omgeving als klant, zoals

 

 

Van der Lande, baron Stratenus van Nieuw Rande, Des Tombes van Huize Hoenlo en de uitgebreide familie Ankersmit. Henk: “Hij kreeg een keer van Des Tombes een door hem zelf geschoten haas als dank voor de kwaliteit en de schappelijke prijs van een nieuw kostuum”. Ook advocaat-procureur Hein Iordens van villa ’t Clooster van de Sallandsweg was zo’n trouwe klant. Henk weet nog een leuke anekdote: “Hij noemde zijn vrouw altijd ‘Poes’ en hij was ààkelig ‘knieperig’. Op een dag kocht mevrouw garen in de winkel maar kwam een cent tekort. Ze vroeg haar man om een cent voor te schieten. Hij zei: ‘Da’s wel goed, Poes, maar wil je er wel aan denken dat ik ook nog altijd 3 cent van je krijg’. Blijkbaar had zelfs mevrouw Iordens afgepast huishoudgeld en moest alles daarvan doen”. Vroeger hadden veel mensen niet zoveel geld voor de huishoudinkopen. Henk: “Veel werd bij de middenstanders op de pof gekocht. Alles werd opgeschreven en pas aan het einde van de maand, meestal met de kinderbijslag, betaald”.


De winkel op 8 september 2000 met Henk en Harmien Kastelein en
Bea (die
25 jaar in de winkel van Kastelein heeft gewerkt).


  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Mevrouw Crommelin is Diepenveen nog niet vergeten

Interview door Wilbert Derksen en Gerrit Hemeltjen op 29 april 2005.

De naam Crommelin roept bij veel oudere Diepenveners direct herinneringen op aan de strijd, begin jaren’ 70 van de vorige eeuw voor het behoud van de gemeente Diepenveen. Deventer wilde toen Diepenveen annexeren. Crommelin streed als een leeuw voor het behoud van zijn groene gemeente. Door de vastberadenheid van de Diepenveners en hun burgemeester kon het onheil toen op het nippertje voorkomen worden. ‘Over 20 jaar zullen ze het wel weer proberen,’ was zijn voorspelling. Die vrees bleek waarheid en zo verloor Diepenveen op 1 januari 1999 uiteindelijk toch haar zelfstandigheid.

 

 

 


 

Mevrouw Crommelin: ‘Ik tennis nog altijd in Schalkhaar, tegenover het gemeentehuis. Via Bathmen en Oude Molen rijd ik er naar toe. Elke keer weer krijg ik dan pijn in m’n buik als ik zie hoe ver Deventer al opgerukt is. Nu zelfs tot aan Cröddendiek! Maar goed dat mijn man dat niet meer weet.’

Op 16 augustus 1957 werd de heer S. Crommelin in Diepenveen geïnstalleerd als burgemeester. ‘Een grote wens ging voor hem hiermee in vervulling. ‘Ik zal vertellen waarom,’ zegt mevrouw Crommelin. ‘Mijn man woonde vroeger in Haarlem en mocht als kind af en toe bij zijn grootouders op kasteel


Mevrouw Crommelin thuis in Laren. (foto Harry Mulder).

 

Verwolde logeren. Hij leerde hoe mooi het hier in het oosten van Nederland is. Later logeerde hij ook regelmatig bij zijn oom in Holten, burgemeester Van der Borch van Verwolde. Hier kon hij van nabij meemaken hoe het was om burgemeester te zijn. Hij kreeg steeds meer waardering voor het ambt en voor hem stond het op een gegeven moment vast. Ooit wilde hij hier in het oosten burgemeester worden.’

Voor mevrouw Crommelin was deze omgeving ook niet onbekend. Ze werd in 1922 geboren in Brummen als May Huyssen van Kattendijke. Op zesjarige leeftijd verhuisde ze naar de buurtschap Kring van Dorth, vlakbij Bathmen. Haar vader had daar een mooi nieuw huis laten bouwen voor zijn gezin, Huize Dorth. Als klein meisje kwam mevrouw Crommelin regelmatig in Diepenveen op Huize Frieswijk. Ze gingen dan op bezoek bij grootmoeder en (stief-)grootvader Vertholen de Salve de Bruneton. ‘Grootvader was een vervent jager en had het landgoed Frieswijk van de Zwolse familie Vos de Wael gepacht vanwege het vele wild dat er aanwezig was. Om het jachtgebied te vergroten kocht hij landgoed De Hoek aan de andere kant van de Raalterweg erbij. Zijn zwager Maas Geesteranus mocht het huis De Hoek bewonen,’ vertelt mevrouw Crommelin. ‘Ik kan me ook nog vaag herinneren hoe ik als kind in het mooie houten Noorse jachthuis van Frieswijk speelde. Na de tragische dood van grootmoeder in 1928 vertrok mijn grootvader uit Frieswijk. Volgens het huurcontract moest het landgoed in de oorspronkelijke staat worden achtergelaten. Bijgebouwde opstallen moesten daarom verdwijnen, ook het Noorse gastenhuis. Het werd door ene heer Tutein-Noltherius gekocht en naar Kring van Dorth verplaatst. Het werd zijn woonhuis. Na zijn dood werd het van binnen verbouwd tot jeugdherberg De Kleine Haar, wat het tot heden ten dage nog altijd is.’

Tijdens de Tweede Wereldoorlog, was mevrouw Crommelin werkzaam als verpleegster in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. Hoofd van de huishouding was daar mevrouw Cost Budde uit Diepenveen. Na de bevrijding leerde mevrouw Crommelin in 1945 op het eerste naoorlogse Leidse studentenlustrum haar man kennen. Later huwden ze en ging het echtpaarin Arnhem wonen waar de heer Crommelin als commies-redacteur op de secretarie van de gemeente werkte. Nog later verhuisde het echtpaar naar Den Haag waar de heer Crommelin sous-chef van het kabinet van de burgemeester werd. Toen kwamen ook de kinderen: Charlique, Francoise, May en Sam. Na jaren ervaring in Den Haag te hebben opgedaan, was voor de heer Crommelin in 1957 de tijd rijp om zijn eigen weg te gaan.

 

 

Hij solliciteerde op een burgemeesters-vacature in de gemeente Diepenveen en werd aangenomen. Dat de uitvoering van het burgemeestersambt van Diepenveen niet makkelijk zou worden wist de heer Crommelin al bij verscheen een rapport waarin de stad zelfs opheffing van de gemeente Diepenveen bepleitte. En erger nog, die wens leek later in Den Haag goed te vallen. Mevrouw Crommelin: ‘Mijn man was vastberaden om zijn gemeente te verdedigen en reisde in die jaren zeer vaak naar Den Haag om te lobbyen bij Tweede Kamerleden voor het behoud van zijn gemeente. Actiecomités werden overal in Diepenveen opgericht om het dreigende gevaar af te wenden. Ik had zelf goede contacten bij de Groene Vrouwen.’

Op 12 september 1972 reisden honderden inwoners van Diepenveen met bussen af naar Den Haag om te protesteren tegen opheffing van hun gemeente. Ook enkele Diepenveners, waaronder hele nette heren en dames die er normaal niet over zouden piekeren om verkleed over straat te gaan lopen, hadden zich voor dit doel als grote kwakende kikkers verkleed. De verslagenheid was enorm toen de Tweede Kamer een dag later besloot om Diepenveen op te heffen. ‘Ook mijn man was enorm gefrustreerd door dit oordeel. In de dagen daarna werd hij echter regelmatig door


Installatie burgemeester mr. S. Crommelin op zaterdag 17
augustus 1957. De ambtsketen wordt hem omgehangen
door loco-burgemeester G.J. Kolkman..

 

Tweede Kamerleden gebeld om hem moed in te spreken: “Je moet toch doorzetten”, zeiden ze. Dat, samen met de wilskracht van veel Diepenveners, gaf hem toch weer de moed om door te strijden,’ vertelt mevrouw Crommelin. ‘Hij ging dus wéér lobbyen in Den Haag, dit keer bij de Eerste Kamerleden. Achteraf bezien moeten al die jaren gesprekken voeren en vergaderingen leiden - vaak tot ’s avonds laat – eigenlijk teveel energie van hem hebben gevergd. Ons gezinsleven zijn aanstelling, want Deventer wilde grenswijzigingen met Diepenveen. Die procedure liep al. In zijn eerste interview zei hij: ‘Ik kom naar Diepenveen om er te werken en niet om er stil te zitten’. Het was echter onvermijdelijk dat in 1960 de Platvoet, Borgele, de Keizerslanden en een gebied rond de Douwelerkolk naar Deventer overgingen, want de stad had dringend behoefte aan woningbouwgrond voor zijn inwoners. Maar Deventer was niet tevredengesteld! In 1969 verscheen een rapport waarin de stad zelfs opheffing van de gemeente Diepenveen bepleitte. En erger nog, die wens leek later in Den Haag goed te vallen.

Mevrouw Crommelin: ‘Mijn man was vastberaden om zijn gemeente te verdedigen en reisde in die jaren zeer vaak naar Den Haag om te lobbyen bij Tweede Kamerleden voor het behoud van zijn gemeente. Actiecomités werden overal in Diepenveen opgericht om het dreigende gevaar af te wenden. Ik had zelf goede contacten bij de Groene Vrouwen.’

Op 12 september 1972 reisden honderden inwoners van Diepenveen met bussen af naar Den Haag om te protesteren tegen opheffing van hun gemeente. Ook enkele Diepenveners, waaronder hele nette heren en dames die er normaal niet over zouden piekeren om verkleed over straat te gaan lopen, hadden zich voor dit doel als grote kwakende kikkers verkleed. De verslagenheid was enorm toen de Tweede Kamer een dag later besloot om Diepenveen op te heffen. ‘Ook mijn man was enorm gefrustreerd
door dit oordeel. In de dagen daarna werd hij echter regelmatig door Tweede Kamerleden
gebeld om hem moed in te spreken: “Je moet toch doorzetten”, zeiden ze. Dat, samen met de wilskracht van veel Diepenveners, gaf hem toch weer de moed om door te strijden,’ vertelt mevrouw Crommelin. ‘Hij ging dus wéér lobbyen in Den Haag, dit keer bij de Eerste Kamerleden. Achteraf bezien moeten al die jaren gesprekken voeren en vergaderingen leiden - vaak tot ’s avonds laat – eigenlijk teveel energie van hem hebben
gevergd. Ons gezinsleven leed er soms ook wel onder. De trein reed echter en hij kon en wilde er niet meer uitspringen.’ Op 17 april 1973 was de beslissende dag en weer gingen bussen vol Diepenveners naar Den Haag. Gelukkig werd in de Eerste Kamer uiteindelijk besloten om de gemeente Diepenveen te handhaven, alleen het gebied Colmschate zou naar Deventer moeten overgaan. Mevrouw Crommelin vertelt verder: ‘We kwamen ‘s avonds zeer blij maar doodmoe in Diepenveen aan. Ik schrok even bij de ingang van het dorp en dacht aan een groot ongeluk. Overal waren zwaailichten van brandweer en politie
te zien. Het bleek echter het begin van een groots onthaal. Tot in de kleine uurtjes werd in het Dorpshuis van Diepenveen de overwinning gevierd waarbij mijn man en ik zelfs op de schouders genomen werden om ons te huldigen.’

Van alle belevenissen in Diepenveen tussen 1957 en 1980 heeft mevrouw Crommelin drie plakboeken met foto’s, kaarten, brieven en krantenknipsels. Die geven goed weer wat er zich hier allemaal heeft afgespeeld in die jaren. ‘De voorganger van mijn man, burgemeester Van der Most, woonde ergens in een uithoek van de gemeente, bij Oude Molen. Wij wilden liever in één van de vijf kerkdorpen van de gemeente wonen, nl. in dorp Diepenveen, waar we goed toegankelijk voor alle burgers zouden zijn. Mijn man vond dat zeer belangrijk en had om die reden ook altijd spreekuur bij ons aan huis’, vertelt mevrouw Crommelin. ‘Dat was op dinsdagmiddag en ik deed meestal open. Sommige mensen begonnen dan meteen al met mij over hun problemen te praten.’

‘Oorspronkelijk heette ons huis ‘De Uitweg’, bij de bouw schijnt er ooit een proces geweest te zijn om uitweg naar de Sallandsweg te verkrijgen. Die naam vonden wij echter niet zo mooi. Hij werd daarom veranderd in ‘De Overplecht’ omdat het tegenover de oude boerderij ‘De Plecht’ ligt. We hebben er als gezin een hele goede tijd beleefd. De kinderen konden hier in een fijne omgeving opgroeien, zo waren ze bij DSC en op de Ponyclub. Ik genoot zelf ook van de dagelijkse kontakten met de mensen in het dorp. Zo ging ik om de dag naar de boerderij van Harmsen. Soms werd ik vergezeld door de geit van mijn kinderen, die liep dan gewoon met me mee. Bij buurvrouw Harmsen en haar twee zonen Ep en Chris haalde ik dan verse melk voor ons gezin.’

Mevrouw Crommelin nam zelf ook initiatieven in het dorp. Zo richtte ze samen met zuster Groenenberg de Bejaardensoos op, waarvan het ledental al snel tot 120 groeide. Verder zat ze in het bestuur van het Rode Kruis afd. Deventer-Diepenveen, de Tentoonstellingscommissie en de Hulpdienst voor Ouderen.

In haar plakboeken zijn foto’s te zien van het bezoek van prinses Irene en later prins Bernard aan Diepenveen en nog later van koningin Juliana. Belangrijke
gebeurtenissen in Abdij Sion zijn ook goed gedocumenteerd. Verder onder andere de inzamelingsactie voor het eerste Dorpshuis van Diepenveen, een cycloon in Diepenveen en de grote restauratie van de N.H.-kerk. Diverse foto’s zijn er van Crommelin en de brandweer van Diepenveen. ‘Mijn echtgenoot had altijd een hele speciale band met die mannen.’

Op 15 mei 1980 was het afscheid van burgemeester Crommelin. Om zijn opvolger
Oudenhoven niet ‘voor de voeten te lopen’ verhuisde het echtpaar naar Laren (Gld), naar de verbouwde Jacobahoeve op het landgoed Verwolde van de familie. Zo was de heer Crommelin weer terug op de plek waar hij als kind ook al regelmatig vertoefd had. Toen hij nog burgemeester was, had hij in de vakanties al wel wat geaquarelleerd, maar nu kon hij zich volop aan die hobby wijden. Later vervaardigde hij ook enkele bronzen beeldjes. Op het kerkplein in Diepenveen is één van die bronzen kunstwerkjes te zien. Het heet ‘Bemoediging’ en laat zien hoe moeder-overste van het Diepenveense Vrouwenklooster een novice troost.

Reeds vijf jaar na zijn pensionering overleed de heer Crommelin. Volgens zijn wens werd hij begraven op het kerkhof van zijn geliefde Diepenveen, op een mooie plek vlakbij de Molenkolk. Mevrouw Crommelin woont nog altijd in Laren, maar is ons dorp absoluut niet vergeten! Ze is zeer frequent hier te vinden. Haar huis in Laren is vol met herinneringen aan haar man en Diepenveen. ‘De mensen denken dat ik kikkers verzamel. Ik hoef er niets voor te doen, hun aantal hier in huis neemt steeds meer toe!’, zegt ze lachend.

 


  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

De Geschiedenis van Oud Rande

Tijdens de poëzieavond op 14 maart 2005 in de bibliotheek vertelde Ben Droste over Oud Rande.

 

 

 


 

Kracht en macht
Van de weinige grote bouwwerken uit het verre verleden van Diepenveen waarvan resten bewaard zijn gebleven is de havezate Rande het één na oudste. Het alleroudste is het zusterklooster dat al vanaf 1400 uit het diepe veen werd opgetrokken. Op de plek in Rande waar nu nog de vierkante toren staat bouwde de ridderlijke Willem van Doetinchem tussen 1570 en 1574 zijn kasteel.

Van beide grote bouwwerken is alleen het stuk bewaard gebleven dat het best uitdrukt waar ze voor dienden: de kloosterkapel en de verdedigingstoren. In een klooster verzamelden zich mensen die de wereld


Oud Rande in de jaren zestig. De toren is op de foto niet te
zien.
Deze staat afgebeeld op het logo van de vereniging.

 

verlieten om zich ongestoord aan hun godsdienstig ideaal te kunnen wijden; de kloosterkapel was voor hen de centrale plek. In een kasteel verschansten zich mensen die aanzien en macht verworven hadden; de toren was hun laatste verdedigingslinie wanneer hun macht met geweld werd aangevallen. Merkwaardig genoeg is de toren van Rande nooit gebruikt om vijanden te weerstaan maar daarentegen wel als plaats van gebed. Want toen de christenen zich in twee grote kampen verdeelden - protestanten en katholieken - en de protestanten in de Lage Landen de overhand kregen, stelde de heer van Rande zijn toren beschikbaar als schuilkerk voor de katholieken uit de omgeving. In die tijd waren er dus twee kerken in Diepenveen. In de kapel van het oude klooster loofden de protestanten hun Heer, in het kasteel van Rande prezen de katholieken dezelfde Heer op hun manier. De benedenverdieping van de toren werd voor dit doel verfraaid en dat is nog steeds te zien. De ribben die het gewelf opvangen eindigen in de symbolen van de vier evangelisten en komen in het midden samen in een rozet dat met Griekse letters verwijst naar de man wiens biografen ze waren.

De ridder en zijn havezate De ridders van Rande hebben hun bezit nooit gewapenderhand hoeven te verdedigen. Het waren ook niet de geharnaste vechtjassen die we kennen uit de ridderverhalen. Die moest je ook toen al in de boeken zoeken. Willem van Doetinchem, heer van Rande, heette dan ook niet een ridder maar een geridderde, iemand die behoorde tot het ridderschap. In de taal van onze tijd: een plattelandsbewoner van adel. Maar dat was toen wel meer dan een eretitel. Een geridderde telde mee en had recht op een zetel in het bestuur van de streek, op voorwaarde dat hij goed in de slappe was zat en een huis bewoonde dat erkend was als een woonstee voor een bestuurder - een havezate heette dat. In de zestiende eeuw kwam daar nog een voorwaarde bij: een Statenlid moest protestants zijn. Willem van Doetinchem was net als zijn vader één van de bestuurders van de Overijsselse Staten. Hij werd echter uit dit bestuur gewipt toen hij weigerde om het katholieke geloof te verruilen voor het protestantse. Zijn woonstee Rande werd een ‘slapende havezate’. Met andere woorden, huize Rande bleef een adellijk huis, geschikt als ambtswoning voor een bestuurder, maar er zat tijdelijk de verkeerde man in. Mocht er later weer een geridderde komen wonen die aan de overige voorwaarden zou voldoen, dan ging het recht op een bestuurszetel automatisch op hem over.

Een gewapende stoelendans
Het is trouwens niet helemaal waar, dat de heren van Rande hun bezit nooit met de wapens in de hand hebben hoeven te verdedigen. Maar de strijd ging op dat moment niet over de havezate Rande. Twistappel was het gestoelte in de kerk - in dit geval de oude kloosterkapel, de protestantse kerk dus - waar een latere heer van Rande oude rechten op kon laten gelden. Vlakbij Oud Rande ligt het landgoed de Roobrug. Daar woonde in het begin van de achttiende eeuw Antonius Mattheus, een belangrijk man in Deventer en rector magnificus van het Atheneum aldaar. Vlak voor zijn dood in 1719 bepaalde hij, dat uit zijn nalatenschap vijfduizend gulden bestemd was voor de restauratie van de zwaar vervallen kerk van Diepenveen. Boven de toegang tot de kerk herinnert een gedenkplaat aan deze weldoener. Schepenen en Raad van Deventer besloten na zijn dood, dat de weduwe Mattheus bij wijze van dank een gestoelte links van de preekstoel zou krijgen. Dat was tegen het zere been van Van Coeverden, in die tijd heer van Rande en lid van de ridderschap van Overijssel. Op die plek was namelijk zijn gestoelte en hij zat daar bovenop de grafkelder van het adellijk huis Rande. Van Coeverden wist van geen wijken en op 8 december 1720 stuurde het stadsbestuur de onderschout van Colmschate met werklui de kerk in, onder gewapend geleide van een sergeant en acht soldaten.

Daar stonden Van Coeverden en zijn twee zoons hen op te wachten gewapend met geweren. De belegeraars dropen af, maar Deventer stuurde versterking en toen moest de heer van Rande alsnog het veld ruimen. Zijn zonen verdwenen een paar dagen in het cachot. Van Coeverden zelf werd niet in de ridderlijke kraag gepakt; dat durfde men een lid van Overijsselse Staten klaarblijkelijk niet aan te doen. Dit conflict kwam, zoals andere botsingen tussen hoge heren in Diepenveen, voort uit de strijd tussen de adel op het platteland en de stedelijke elite. Toen de stedelijke rijken vanaf de zeventiende eeuw buiten de drukke en stinkende stad een rustige plek zochten, voelden de ridderlijken die van oudsher het buitengebied beheersten zich in hun macht bedreigd. Maar de plattelandsadel en de stedelijke machthebbers zaten samen in het provinciale bestuur en konden hun strijd dus niet openlijk uitvechten. De heer van Rande heeft waarschijnlijk een stok gezocht om de hond te slaan.

Het einde van een kasteel
De havezate Rande wisselde diverse keren van eigenaar. Ook een burgemeester van Deventer, de heer W.H. Cost, heeft er gewoond. Het trotse kasteel raakte in verval toen een erfgenaam die op het nabijgelegen landhuis Smeth’s Rande woonde bleef zitten waar hij zat en de havezate leeg liet staan.

Maar in 1838 kreeg de havezate Rande een grote opknapbeurt. Een deel werd afgebroken, de toren kwam los te staan en de rest werd op een lelijke manier verbouwd in een stijl die toen in de mode was, de neo-gothiek. In 1962 werd dit landhuis met de grond gelijk gemaakt, maar de toren bleef overeind. Delen van het uitgestrekte landgoed werden verkocht. In 1975 werd het restant van Oud Rande, waaronder de toren, het tuinmanshuis en de laatste boerderij in twee delen verkocht. De huidige eigenaar van Oud Rande, de familie Ten Hagen, heeft de toren laten restaureren en de boerderij laten verbouwen tot een woonhuis.



  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

‘Het Bijsterbosch’ - Nieuwbouwlocatie - Na 100 jaar familiebedrijf

Gerrie Bijsterbosch-Heuvelman schreef een korte geschiedenis van Bijsterbosch Aannemingsbedrijf en Timmerfabriek (1890-1990). Op het terrein van dit voormalige familiebedrijf aan de Oranjelaan zijn nu huizen gebouwd. Lees mee over dit 100 jaar oude bedrijf.

 

 

 


 

Vele dorpsgenoten zullen geconstateerd hebben dat aan de Oranjelaan in Diepenveen het slopersbedrijf zijn werk heeft gedaan. Een open bouwterrein wacht op de realisering van riante nieuwbouwvilla's. Tot 1990 was hier Bijsterbosch Aannemingsbedrijf en Timmerfabriek gevestigd. Precies 100 jaar historie ging vooraf aan de uiteindelijke sluiting van het bedrijf. In 2004 werden de nog aanwezige bedrijfspanden en huizen afgebroken, waaronder het in 1904 gebouwde woonhuis. Ook weer precies 100 jaar later!


Het woonhuis.


 

De geschiedenis van Jacob, Karel sr., Bertus, Karel jr. en Geert
In 1890 werd het bedrijf opgericht door Jacob Bijsterbosch (1859-1945) en gevestigd aan de Schilderstraat in Diepenveen. In 1904 kocht hij op Rande (nu Oranjelaan) bouwgrond van boomkwekerij Berends. Ter plekke werd een woonhuis annex werkplaats gebouwd. Het gezin Bijsterbosch bestond uit vader, moeder, drie dochters en twee zonen, waarvan de jongste zoon Karel Bijsterbosch (1894-1993) bedrijfsopvolger werd.


Jacob Bijsterbosch en zijn vrouw Saartje Klumper (1915)


 

Karel was al vanaf zijn twaalfde jaar (zoals dat ging in die tijd) werkzaam in de aannemerij. In tegenstelling tot zijn vader, die meer de ondernemer was, bleek Karel speciaal interesse te hebben in het echte ambacht. In latere jaren stond hij dan ook bekend als Karel Bijsterbosch, de echte vakman- timmerman. Hij was gehuwd en kreeg drie zonen en een dochter. Opnieuw nam de jongste zoon, Bertus (1931-1993) het bedrijf over.

Bertus richtte zich, naast de aannemerij, op het vervaardigen van machinaal timmerwerk voor derden. Specialiteit waren de hardhouten deuren. Hij wilde deze bedrijfspoot verder uitbouwen. Dat betekende meer medewerkers, vergroting van de gebouwen en investering in nieuwe machines. In de loop der jaren kon het bedrijf ook enkele belendende percelen aankopen. Zo werd uiteindelijk het stuk Oranjelaan 55 t/m 63


Opa Karel Bijsterbosch.

 

één groot bedrijfsperceel. Het in slechte staat verkerende huis “Randerode” op Oranjelaan 59 moest gesloopt worden ten gunste van de uitbreiding. De andere woonhuizen kon men verhuren. De achterliggende tuinen boden voldoende ruimte voor bedrijf en parkeerplaats.

 

 

Bertus was in 1961 getrouwd en zijn gezin werd uitgebreid met twee zonen en een dochter. Zijn oudste zoon Karel jr. (geb. 1962) ging in 1984 in het familiebedrijf werken en vestigde zich na zijn huwelijk op de (destijds) bedrijfswoning Oranjelaan 55/57. Zijn voorkeur ging uit naar de timmerfabriek in plaats van naar een gecombineerd bedrijf. De aannemerij werd daarom in 1988 overgedragen aan Bouwbedrijf Mulder uit Terwolde. Jongste zoon Geert (1967-2001) kwam in september 1989 in de zaak. Opnieuw wilde het bedrijf uitbreiden en het opslagterrein aan de noordkant zou worden bebouwd. Er rezen echter veel bezwaren tegen het plan, omdat de timmerfabriek dan te groot zou worden en niet meer in de kern van het dorp paste. De bouwvergunning werd daarom niet verleend.

Op 1 januari 1990, precies een eeuw na de oprichting, moest het bedrijf Diepenveen verlaten. Vanaf dat moment stonden de bestaande bedrijfsgebouwen leeg en de machines stil.

Nieuwsbrief nr. 12 - februari 2005


Verbouw Timmerwerkplaats Bijsterbosch in 1969. V.l.n.r. enkele medewerkers, Karel (7), neef Henk (10), zittend Jan Reins (chef), Bertus (38), Geert (2) en achter de poppenwagen Rieke (4 )


.
Het interieur van de timmerfabriek in de jaren zeventig

 


  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Help, de Kozakken komen

Vrouwen, huwbare dochters en jonge dienstmaagden werden uit voorzorg verborgen gehouden, goud en andere kostbaarheden werden begraven en paarden en koeien werden naar dichte plekken in het bos gebracht. De schrik zat er goed in toen in 1813 de Kozakken de oostgrens overstaken. De Kozakken kwamen om ons land te bevrijden van de Fransen, maar hun reputatie als barbaarse woestelingen was hen al vooruit gegaloppeerd. In het brave Nederland deden allerlei verhalen de ronde over deze ‘liederlijke, twee uur in de wind stinkende halve wilden'. Het zouden zuipschuiten, rokkenjagers, veelvraten en vechtmachines zijn. Ze bleven slechts een half jaar in ons land en het waren er niet eens zoveel, maar toch komen ze voor in menig volksverhaal, waarin ze worden afgeschilderd als waren ze de duivel zelf.

Boek
Anne Aalders schreef een heel aardig boek over de Kozakken: ‘Met gevelde land en losse teugel'. Kozakken in Nederland 1813-1814 (ISBN: 9076781044). Hij nuanceert hierin enigszins het bovenstaande beeld en schrijft dat de Kozakken goed getrainde en moedige soldaten waren die op hun kittige paardjes opeens opdoken achter vijandelijke linies om paniek en verderf te zaaien, waarna ze weer even snel vertrokken als ze waren gekomen. De verhalen kwamen echter niet helemaal uit het niets. Uit bewaard gebleven documenten blijkt dat de Kozakkenofficieren die in Groningen bivakkeerden 's morgens al meteen koffie met rum wilden, bij het ontbijt dronken ze een fles wijn met een schnaps. Bij het middageten werd er weer een schnaps en ook weer een fles wijn gedronken en ‘s avonds bestelden ze datzelfde nog eens. Ook waren ze altijd hongerig. Ze schuimden de boerderijen af om eten en maakten daarbij sissende geluiden om duidelijk te maken dat er een pan op het vuur moest, liefst met een flinke klont vet. Aalders gaat ervan uit dat vooral deze drank- en vraatzucht de fantasie in de vele volksverhalen over de Kozakken aanwakkerde en de aanzet waren tot de slechte naam die de Kozakken verwierven. De Nederlanders hadden na vijf jaar Franse overheersing zelf immers niets te eten. Zij keken met jaloezie naar deze vreetpartijen. De Kozakken konden enorm goed vechten en hebben volgens plan de Fransen verdreven. Veel straten in Overijssel en Gelderland zijn daarna naar de Kozakken genoemd. Ook zijn er vele Kozakkenlindes. Bij Putten is een Kozakkenberg, in Epse een Kozakkenbult en tussen Diepenveen en Olst is een gebied dat het Kozakkengat heet.

 

 

Over de Kozakkenlinde in Diepenveen
Iedereen kent wel "onze" Kozakkenlinde aan de Kozakkenweg bij de IJsseldijk.
In het najaar van 2002 bleek het noodzakelijk om de boom te snoeien en op de tweede foto is te zien hoe de kale takken en stompen op een lelijke manier in de lucht steken.
Wat is er nu zo bijzonder aan deze linde, afgezien van het feit dat de boom al bijna 200 jaar oud of misschien nog wel ouder is? Daarover valt het een en ander te vertellen, zo blijkt uit een artikel in het tijdschriftje "Heerde Historisch" (juni 2003) van de Heerder Historische Vereniging. Daarin gaat het over een zelfde kozakkenlinde uit Wapenveld.

Karakteristiek
De Kozakkenlinde behoort tot het geslacht Tilia Europea ofwel Hollandse linde, een kruising tussen de winterlinde en de zomerlinde. Deze bomen worden gekarakteriseerd als bomen van de liefde, omdat in de volkscultuur linden als zachtaardig worden bestempeld. De bladeren zijn hartvormig en voelen zacht aan. Ook de geur van de linde tijdens de bloei is aanleiding voor deze benaming. Verder hebben zowel lindehoning als lindebloesemthee een zachte smaak.
Linden zijn eigenzinnige en robuuste groeiers en duidelijk in het landschap aanwezig. Ze werden ook beschouwd als schutsboom van de familie en de dorpsgemeenschap. In de vroege middeleeuwen werd de aanplant van de linde al door keizer Karel de Grote (782-814) bevorderd. In de 16e eeuw werd de linde veel gebruikt voor aanplanting bij middeleeuwse kastelen. Later werd de boom gebruikt voor beplanting van wegen en als leilinde bij boerderijen. Vaak werd er ook een linde geplant bij een belangrijke gebeurtenis.


Foto: Harry Mulder
(mei 2002)



Foto: Harry Mulder
(dec. 2004)

  Tijdens en na de Napoleontische tijd, toen er kozakken in onze streken legerden, werden de paarden die onderweg stierven, begraven bij dikke bomen. Dat was bijvoorbeeld het geval in Wapenveld, waarvandaan de Kozakken via de IJssel bij Veessen naar het Zuiden trokken. Meestal kozen ze voor een linde op een verhoging (zoals de linde in Diepenveen).
In het boek Monumentale bomen in Nederland van Gerrit de Graaff, een uitgave van de Bomenstichting, staat een artikel over de Kozakkenlinde in

Diepenveen. Deze linde zou tenminste 350 jaar oud zijn en dat komt overeen met andere informatie van oude linden langs de IJssel. Overigens wordt in het artikel ook gezegd, dat de boom uit 1800 stamt. Mogelijk is de boom een bevrijdingsboom die geplant werd ter gelegenheid van het vertrek van de Fransen.
Meer informatie over de boom is dan ook welkom!

Nieuwsbrief nr. 11 - oktober 2004



  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

De Pastorietuin in Diepenveen

Pastorieën en hun tuinen zijn van oudsher geschiedkundig en cultureel van grote waarde voor het aangezicht van een dorp in letterlijke en figuurlijke zin. De pastoriebewoners komen en gaan maar wat blijft is de pastorietuin.

Hoe ziet zo'n tuin er veelal uit?
Het zijn vaak tuinen met oude wortels die teruggaan tot in de middeleeuwen, een voorname grond met een eeuwenoude geschiedenis. In Diepenveen werd op 17 juni in het jaar 1400 onder invloed van Svedera een vrouwenklooster gesticht. Svedera had man en kind verloren en wilde zich wijden aan "hemelse dingen". Zij hing de moderne devotie aan, die was gesticht door Geert Groote in Deventer. Dit was een vernieuwingsbeweging gericht op versobering van het kerkelijk leven. Rond 1411 was de stenen kloosterkerk gereed. De eerste aanleg voor de huidige pastorietuin zal toen tot stand gekomen zijn.
Zo'n tuin houdt het midden tussen een kasteeltuin en een boerenhof waarbinnen zich een moestuin, een boomgaard en een siertuin bevinden. Pastoors en dominees hadden het vroeger niet breed vandaar dat de moestuin met zijn groente en fruit bittere noodzaak was.Adellijke lieden namen uit verre landen vreemde planten mee die vervolgens door de geestelijkheid geplant en gecultiveerd werden rondom kastelen en kerken. De adel was rijk en bouwde zijn kastelen met stenen (in plaats van met hout). Vandaar de uitdrukking "steenrijk". Het Friese woord stins betekent steen. De meegebrachte planten uit de verre landen bracht men in verband met de rijkdom en werden daarom stinzeplanten genoemd.

Holwortel
Ook in Diepenveen werd eeuwenlang de grond bemest met natuurlijke mest. Er ontstond zo een zeldzame stinzeflora met sneeuwklokje, krokus, wilde tulp en narcis, akelei, winteraconiet en niet te vergeten de (beschermde) holwortel die in het vroege voorjaar ons kerkplein doet oplichten met z'n roze en witte kleurenpracht.
Na de Reformatie, toen kerk en klooster waren geplunderd, werden de kerk en de tuin hersteld. Dat was in 1720 en in 1967-'68 werden ze opnieuw grondig gerestaureerd. De tegenwoordige pastorie stamt uit 1930, maar haar tuin bleef min of meer onveranderd.

Hanna de Bie
Nieuwsbrief nr 10 - maart/april 2004

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

5 december: De ontluisterde heilige

Henk Nijland was mijn neef.
De hele familie Nijland (familie van moederskant) deed vroeger aan toneel. Niet alleen stonden zij met succes op de planken van het toneel in het hotel-café-restaurant annex broodbakkerij Bloemendaal, ook in het dagelijks leven gaven zij blijk van hun veelzijdig acteertalent. Zij kwamen bijvoorbeeld nooit een kamer binnen zoals een andere bezoeker, neen, zij kwamen óp. Ze bleven in de deuropening staan, overzagen het geheel en wensten de aanwezigen dan duidelijk articulerend een GOEDENAVOND.

Henk was dan ook van huis uit een uitstekend acteur. Reeds op de lagere school speelde hij steevast de hoofdrol in de jaarlijkse operette. Hij was een lange lenige sterke vent, welbespraakt, geestig en - zo vonden althans de notabelen van het dorp - de aangewezen persoon om gestalte te geven aan Sinterklaas. Henk was zeer verguld met deze opdracht.
Toen 5 december aanbrak stonden traditie-getrouw de leerlingen, onderwijzers, ouders en verdere belangstellenden op de parkeer-plaats van café Bloemendal te wachten op de komst van Sinterklaas om hem op passende wijze in te halen. Zo'n kilometer verderop was men druk bezig de optocht te formeren. Eerst het muziekcorps Semper Crescendo, daarna Sinterklaas op zijn paard, omringd door vele Zwarte Pieten. Toen alles en iedereen op de juiste plaats was ingedeeld, kon de stoet van start gaan.
De eerste vijftig meter verliepen perfect. Om aan te kondigen dat de Sint in aantocht was zette het muziekcorps, voor op de grote trom, een pittige mars in. Het paard, in het dagelijks leven een makke rustige knol, schrok zo van de onverwachte muzikale uitbarsting dat hij spontaan begon te steigeren.
Neef Henk deed vruchteloze pogingen om in het zadel te blijven. Toen hij merkte dat dit niet zou lukken smeet hij resoluut zijn staf van zich af. Hij klemde zich in grote wanhoop vast aan een laaggroeiende tak van de boom waaronder hij zich op dat moment bevond en bleef machteloos hangen terwijl het paard als een speer weggaloppeerde. Boze tongen beweren dat enkele omstanders uit volle borst de volgende variant op een sinterklaaslied begonnen te zingen:

Sinterklaas hangt in de bomen.
Hij spartelt vrolijk heen en weer.
Zullen zij hem laten hangen
tot misschien een volgend keer…

Het muziekcorps was intussen onder vrolijke tonen doorgemarcheerd; men had niets van het incident gemerkt. Tot de dirigent door een toevallig passerende fietser werd gewaarschuwd. Daarop maande hij de muzikanten ijlings tot stilte. Dit drong echter niet zo snel tot ieder door, zodat de kwieke mars in droeve afbrekende tonen teloor ging.
De hangende Henk leverde een komische aanblik op. De wind had de wijde rode mantel opgebold zodat het witte met kant bezette onderkleed zichtbaar werd. Iedere windvlaag liet echter ook de zwarte manchester broek zien, met daaronder twee flink uit de kluiten gewassen hoge schoenen die Henk droeg vanwege zijn steunzolen. Men mocht van geluk spreken, dat al wat het dorp aan kinderen had verzameld bij Bloemendaal stond. Zo'n ontluisterde Sint zou het kinderlijk geloof in hem danig hebben aangetast.
Het paard was inmiddels gevangen en het werd onder de Sint geplaatst. Heel voorzichtig liet deze zich zakken. Zijn gezicht vertoonde een groenig waas, dat bijzonder kleurig afstak bij de rode mijter en de lange witte baard. Opnieuw werd de stoet opgesteld. Rekening houdend met het paard blies het corps op halve kracht; de grote trom deed even niet mee. En zo bereikte men zonder verdere strubbelingen het eindpunt, waar de kinderen hun Sinterklaas onder luid gejuich binnenhaalden.

Henk heeft zich door dit hachelijke avontuur niet laten afschrikken. Hij is nog vele jaren nadien Sinterklaas geweest.

Ans Wagenaar
Nieuwsbrief nr 9 – oktober 2003

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Een bijzonder arts: Govert Muijs (1897 – 1935)

Woensdagnacht, 12 juni 1935, overleed op 37-jarige leeftijd de Diepenveense huisarts Govert Muijs. De volgende dag sloeg het nieuws van zijn overlijden in als een bom; iedereen in Diepenveen was aangeslagen. Dat was niet alleen door zijn abrupte dood - de week ervoor was hij nog kerngezond en gewoon aan het werk - maar ook door de wetenschap dat men het voortaan moest stellen zonder deze sympathieke dokter.

“Geslaagd - kom - zoo - thuis - Goof”, luidde het telegram dat Govert in december 1922 vanuit Utrecht verzond aan zijn ouders in Amersfoort. Hij had zojuist zijn doctoraal examen medicijnen gehaald. Precies een jaar later kreeg hij zijn artsenbul en leek hij een goede toekomst tegemoet te gaan. Nu kon hij zich ergens gaan vestigen als huisarts en trouwen met zijn verloofde Dies van Ommen. Hij had Dies, toen nog een leerlinge van een huishoudschoolinternaat, leren kennen op een feest in Birkhoven, een buurtschap bij Amersfoort.

 
 

In het dorp Diepenveen was dokter Lechner overleden en Govert Muijs nam al op 31 december 1923, slechts twee weken na zijn afstuderen, de praktijk aan de Kerkstraat over. Waarschijnlijk was mede de keus op deze praktijk gevallen omdat de ouders van Dies in Deventer woonden; de familie Van Ommen had er een grote meubelzaak, aan de Brink.
Govert Muijs ontpopte zich al gauw als een arts in hart en nieren. Hij was altijd erg aardig en vrolijk. Niets was hem teveel en dat werd door zijn omgeving zeer gewaardeerd. Als hij op ziekenbezoek kwam zei de patiënt nog wel eens: “Dokter, as ie kump dan bint wi hoast bèter!”

Zijn dochter Kitty vertelt: “De praktijk van vader was erg groot, tot voorbij Wesepe. Hij moest voor het ziekenbezoek regelmatig diep ‘de binnenlanden' in. Ook naar plaatsen die onbereikbaar waren met zijn auto en daarom kocht

  hij voor die visites ook nog een motor. Vader stond altijd klaar voor zijn patiënten en was ook zeer sociaal voelend. Als een boer vader bij het doktershuis om hulp kwam vragen dan had vader er plezier in om sneller bij de boerderij te arriveren dan de boer zelf … ook als zo'n boer 's nachts kwam. Hij stuurde arme keuterboertjes of eenvoudige arbeiders soms niet eens een rekening, ..… de rijken van het dorp moesten dan maar een beetje meer betalen.”

 
  Het doktershuis aan het Kerkplein werd te klein en en daarom werd van slager Regterschot een stuk grond aan de Dorpsstraat gekocht. Naar het ontwerp van de Zwolse architect De Herder, een zwager van Dies, werd hierop een mooi nieuw doktershuis met een apotheek gebouwd. In augustus 1924, toen het huis klaar was, trouwden Govert en Dies. Als herinnering aan hun eerste ontmoetingsplaats gaven ze het nieuwe huis de naam: ‘Birkhoven'. In het jaar daarop werd zoon Bob geboren en nog twee jaar later dochter Kitty. (Nu woont het doktersechtpaar Trompetter in het huis). Kitty: “Mijn moeder was bijna elke dag druk in de apotheek
  en hielp mee in de praktijk; toch kwamen wij als kinderen niets tekort. Ze stond altijd voor mij en Bob klaar. Voor het huishouden waren twee hulpen bij ons: Leen Tamminga en Aaltje Tuitert. Omdat ze heel goed verband kon aanleggen mocht Leen van vader ook af en toe een beetje in de praktijk meehelpen. Leen werd voor mij op den duur een soort tweede moeder. Ze paste altijd goed op mij …dat was maar goed ook want ik was vroeger vaak ziek. De mensen zeiden regelmatig: “Het is maar goed dat 't een kind van de dokter is, anders was ze allang dood geweest!”

Govert Muijs was een veelzijdig mens, want naast zijn verplichtingen in zijn eigen praktijk wist hij ook nog tijd te vinden voor veel andere activiteiten. Zo was hij spoorwegarts, gewestelijk bestuurslid voor de AVRO, adviserend lid van ‘het Onderlinge Fonds voor Ziekenhuisverpleging (het latere ziekenfonds) en lid van de Overijsselse Schaakbond en de Deventer Bridgeclub. In het Diepenveense Naai- & Breischooltje (nu het pand van Jef Koning) gaf hij op verzoek van tante Lina Roetert Steenbruggen regelmatig cursussen EHBO.
Kitty: ”Tante Lina woonde in het ‘roze huis' (het huis ‘De Brouwerij' tegenover ‘de Roetertshof'). Vader had een Diepenveense schaakclub opgericht en daarvoor mocht hij van Tante Lina wekelijks gebruik maken van het Naai- & Breischooltje.

Platenconcert in de kerk
Wat ook niet onvermeld mag blijven zijn de platenconcerten die vader gaf in de kerk. Hij had een mooie klassieke platenverzameling en vond het leuk als anderen er van mee konden genieten. Vrienden en patiënten werden dan uitgenodigd om naar de kerk te komen. Vaders grammofoon werd op de balustrade van het koor geplaatst en even later schalde de muziek door de kerk, zo konden velen genieten van onder andere Vivaldi en Chopin.”
Govert Muijs hield zich met van alles bezig, aldus dochter Kitty. Zo werd in 1933 de ook nug nog beroemde vliegtuigrace Londen - Melbourne gehouden. Groot was het enthousiasme toen de Nederlandse DC-2 ‘de Uiver' de wedstrijd won. Het was ook dokter Muijs die de in Australië gestempelde ‘Uiver'-brieven ophaalde en in Diepenveen bezorgde.

Noodlot
In juni 1935 sloeg echter het noodlot toe. Nadat dokter Muijs bij de behandeling van een patiënt een klein wondje had opgelopen kreeg hij er na een tijdje wat last van en consulteerde een collega in het St. Jozef ziekenhuis. Die arts constateerde bij hem een bloedvergiftiging en hij werd direct opgenomen. Er werd nog wat met medicijnen geprobeerd maar in de tijd zonder antibiotica bleek er geen redden meer aan. Kitty: “Mijn vader werd zwart over zijn hele lichaam!” Drie dagen later was Govert Muijs al overleden.
Govert bleek vooruitstrevend tot in de dood want hij had aangegeven gecremeerd te willen worden, iets wat heel ongebruikelijk was voor die tijd. Hij wilde een lans breken voor de voorstanders ervan. Vier dagen na zijn overlijden werd Govert uitgeleide gedaan door zijn familie, vele vrienden en patiënten. Een lange rouwstoet liep achter de auto met de kist: vanaf het St. Jozefziekenhuis (toen nog aan de Nieuwstraat) door Deventer tot voorbij de schipbrug over de IJssel. Daar vormden de mensen een erehaag waardoor de auto met de kist en de volgauto wegreden naar het crematorium in Driehuis Westerveld, vlakbij IJmuiden.
Veel Diepenveners hadden spontaan geld geschonken voor een blijvend aandenken aan dokter Muijs. Er werd aan een praalgraf gedacht waarin de urn geplaatst zou kunnen worden. Kitty: “Daar wilde mijn moeder niets van weten, het zou helemaal niet bij de denkbeelden van mijn vader gepast hebben. Uiteindelijk heeft de bekende architect W.P.C. Knuttel een mooi eenvoudig graf ontworpen, nog altijd aanwezig op de Algemene Begraafplaats aan de Roeterdsweg.”

 
 

Dr Muijsfonds
Er bleef zo nog veel inzamelingsgeld over en dominee Ter Haar nam samen met de heer J. Duivenvoorde het initiatief om daar wat mee te doen. Een vergadering van sympathisanten werd belegd in café Bloemendaal en hier werd besloten om een diep gekoesterde wens van dokter Muijs te realiseren. Zo ontstond het ‘Dokter Muijsfonds', een fonds waaruit de uitzending van arme Diepenveense kinderen met een zwakke gezondheid naar een vakantiekolonie werd betaald. Het fonds zou blijven bestaan tot ver in de jaren vijftig.

 
  Grote verandering
Kitty: “Mijn hele leven stond na vaders dood opeens op de kop. Er kwam een nieuwe dokter in Diepenveen, dokter Visscher, en daarom moesten we ons huis uit. We verhuisden naar Deventer en ik ging daar voortaan naar school. Later kreeg moeder kennis aan Franz Fuchsthaller, een weduwnaar die bij dominee Ter Haar inwoonde. Na hun huwelijk in 1938 kochten ze de grote villa ‘Huize Okkenbroek' en namen het in gebruik als pension. Ik moest dus weer verhuizen, nu naar een heel landelijke omgeving, want de villa lag aan de Oerdijk in Okkenbroek. Mijn vriendinnen van school begrepen er niets van en als ze vroegen waar mijn nieuwe huis was zei ik altijd maar: “aan de Kalverstraat.”
Twee jaar na de oorlog besloot Kitty dat ze voortaan haar eigen leven wilde leiden en ze verhuisde naar het westen. Na enkele banen, onder meer als hoofd van het archief van de Deli Maatschappij, leerde Kitty in 1955 haar huidige man kennen: Jaap Hoogstraten. Een jaar later zijn ze getrouwd. Ze kregen twee kinderen: dochter Deirdre en zoon Maarten. Tegenwoordig woont het echtpaar in Huizen.

Interview door Wilbert Derksen en Lamberthe de Jong op 14 februari 2003 in Huizen.
Meer informatie in Interview-boek deel 2: Oude Diepenveners doen opnieuw een boekje open.
Nieuwsbrief nr 9 - oktober 2003

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

65 jaar Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen Diepenveen
(1938-2003)

In 1937 gingen dames van de afdeling Olst samen met enkele dames uit Diepenveen in ons dorp langs de deuren om leden te werven voor een Diepenveense “Boerinnenbond”. Bij de eerste samenkomst op 19 september 1938 zaten 32 leden rond de tafel in Café Bloemendaal. De activiteiten gingen meteen van start met een nuttige cursus: ‘Ziekenverpleging thuis' en er werd dat jaar een reisje naar Nijmegen gemaakt.
Tijdens de oorlogsjaren werd de vereniging ontbonden, wat een aangetekend schrijven met een dwangbevel van 100 gulden van de bezetter tot gevolg had. Omdat er geen geld meer in kas was, heeft het bestuur dit bedrag uit eigen zak betaald. Na de bevrijding gaven alle leden een kwartje aan het hoofdbestuur om dit bedrag terug te kunnen geven.
Toen na de oorlog de draad weer werd opgepakt, werd de naam veranderd in: 'Bond van boerinnen en andere plattelandsvrouwen'. Dit was nodig om ook niet-boerinnen in de gelegenheid te stellen lid te worden. Het lidmaatschap kostte toen 5 gulden. Het eerste ledenblad, dat rond Kerstmis 1945 uitkwam, werd onder meer gevuld met een verhaal van mevrouw Nijnatten- Doffegnies, de bekende schrijfster van streekromans die in Diepenveen heeft gewoond. Ze was een dochter van burgemeester Doffegnies. Voor het vervoer van de leden naar de provinciale jaarvergadering in Zwolle werden in het voorjaar van 1946 Canadese vrachtwagens ingezet. Grote gaten in het dekzeil van die wagens maakten het gebruik van paraplu's noodzakelijk!
De Diepenveense afdeling heeft zich door de jaren heen steeds nuttig gemaakt. Zo werd er in 1953 gecollecteerd voor de slachtoffers van de watersnoodramp in Zeeland en voor de mensen in het door een windhoos getroffen dorpje Tricht. Voorts kregen de Deventer Ziekenomroep en de slachtoffers van de vuurwerkramp in Enschede de opbrengst van de koffie- en kniepertjesverkoop op de jaarlijkse braderie en werden er dekens gebreid voor Tsjernobyl. In 1970 kreeg Sinterklaas een nieuwe mantel die door de plattelandsvrouwen was vervaardigd.
Nu (2003), na 65 jaar, zijn de maandelijkse bijeenkomsten nog steeds informatief en ook heel gezellig, ondanks dat de vereniging opnieuw van naam is veranderd (Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen 'Vrouwen van Nu') en het ledental in Diepenveen is opgelopen tot maar liefst 180.

Informatie van Annie de Ruiter-Vossenbeld, voorzitster afd. Diepenveen
Nieuwsbrief nr 9 - oktober 2003

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

De Diepenveensche Tabak Centrale (DTC) tijdens de oorlogsjaren

 
 

Gerrit Weverling was een oud-tabaksplanter uit Indie, die in 1936 in Diepenveen kwam wonen. Al in het begin van de tweede wereldoorlog werd hij benaderd door tuinder Keurhorst, woonachtig aan de Oranjelaan (nu Bloemsierkunst Flierman). Volgens deze man was er geld te verdienen met het verbouwen van tabaksplanten. Hij wilde ze daarna ook zelf bewerken tot pruim- en pijptabak, sigaretten en sigaren, maar het ontbrak hem aan voldoende kennis hieromtrent. Weverling had die kennis wèl en hij werd al snel enthousiast voor het plan van Keurhorst. Eerst werd wat met tabakssoorten geëxperimenteerd en na een tijd werd de

 


Diepenveensche Tabak Centrale

 

‘Diepenveensche Tabak Centrale' opgericht. De leiding was in handen van een driemanschap: Weverling zorgde voor technische aspecten, Keurhorst voor de tabaksverbouw en de derde man was Van Santen. Hij woonde naast 't Weterman en regelde de distributie.

Op diverse plaatsen rond het dorp Diepenveen werd land van boeren gepacht om daar de wel twee meter hoge tabaksplanten voor de DTC te kunnen verbouwen en ook op het grote land van Keurhorst, dat zich van achter zijn huis uitstrekte tot aan de Wechelerweg. Verder waren er vele hectares grote tabaksvelden o.a. bij de Kieftenweg naast het Budde-bos en bij de Randerstraat. Geoogste tabak werd door Lulof Kers en Gerrit Serris met paard en wagen vervoerd naar de Coöperatie of naar de ‘Eerste Nederlandsche Cocosfabriek'.
De productie van matten was op de cocosfabriek aan de Olsterweg door gebrek aan aanvoer van kokosvezels noodgedwongen stil komen te liggen. De fabriek beschikte over grote schuren om daar de gevlochten draden na het verven te laten drogen. De DTC kon daar gebruik van maken voor het drogen van tabaksbladeren. Ook de Coöperatie aan de Molenweg stelde hun grote zolderruimte beschikbaar om bladeren te kunnen drogen. Onder leiding van Gerrit Weverling vond daar ook de fermentatie van de DTC-tabak plaats. Fermentatie was het gecontroleerd broeiproces in grote stapels tabak. In die ‘pollen' liet Weverling de temperatuur oplopen tot 50°C.
Zodra die temperatuur na vele dagen was bereikt werd de stapel omgetrokken en opnieuw gevormd, zodat de buitenste bladeren in het midden van de ‘pol' kwamen te liggen voor de tweede broeifase.

Na de fermentatie verdween de tabak naar de fabriek van Ten Have Koffie op de Brink in Deventer voor de eindbewerking en de distributie. Op de verpakking stond: ´Amateursigaretten van de DTC…..'n Import gelijk!´

 
 

200.000 kg tabak!
Vanaf 1942 besloot de DTC ook gedroogde tabaksbladeren aan te nemen van amateur-tuinders. Ze werden bij aankomst gewogen, in een vele weken lang durend proces tot kant-en-klare gesneden tabak verwerkt en daarna in zakken teruggestuurd. Deze werkwijze werd een groot succes: talloze dozen en kisten vol tabaksbladeren uit heel Nederland kwamen aan in Diepenveen. In de winter 1942/1943 werd meer dan 10.000 kg tabak ter fermentatie opgestuurd! Het seizoen erop werd er zelfs 200.000 kg aangeleverd. Zo groeide Diepenveen uit tot het grootste Nederlandse tabakscentrum. In Deventer werd ook de zolder van de

 

Links: Weverling
Midden schrijvend: Keurhorst
 

fabriek van Heijbroek & Zeelander gehuurd om de grote hoeveelheden te kunnen verwerken. In vakblad De Zakenwereld verscheen in oktober 1942 een uitgebreid artikel over de DTC, compleet met foto's.

Na de oorlog
Doordat na de bevrijding Engelse en Canadese sigaretten overal te krijgen waren, was men al gauw de liefde voor Nederlandse tabak vergeten en werd er weer als vanouds alleen maar tropische tabak ‘gepaft'.
Zo snel als de DTC beroemd was geworden verdween deze ook weer. Omdat er pachtcontracten met boeren liepen werd er nog wel enkele jaren door de DTC witlof en schorseneren verbouwd maar met de tabaksteelt was het gedaan.

Uit: Oude Diepenveners doen opnieuw een boekje open (Diepenveen, november 2003)
Nieuwsbrief nr 9 - oktober 2003

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Rommelmarkt te Diepenveen al 30 jaar bezig

Dit jaar (2003) bestaat de Diepenveense Rommelmarkt 30 jaar! Dat betekent dat de rommelmarkt in z'n huidige opzet in 1973 van start is gegaan.

De rommelmarkt is een voortgekomen uit de jaarlijks door de Hervormde Vrouwen Groep (HVG) georganiseerde bazaar. Je kunt dus wel zeggen de basis voor de huidige rommelmarkt werd gelegd door de HVG en men is daar (terecht) dan nog steeds trots op.

 
 

Het aanvankelijke doel was om geld bijeen te brengen voor de verbouwing van de Notenhof. De bazaar werd toen elk jaar gehouden in en rond de boerderij van de familie Nieuwenhuis aan de Wetermansweg. Er werden door de ijverige dames van de HVG eigengemaakte handwerken verkocht.
Op een gegeven moment wilde HVG deze bazaar wat groter en breder opzetten en omdat men daar zelf niet de nodige mensen voor had, werd de kerkenraad gevraagd of zij genegen was de helpende hand te bieden. Mevrouw Kuurth en juffrouw Voswijk hebben zich hiervoor ingezet.

 

Foto: Harry Mulder
  Zo werd in 1973 dor een aantal kerkenraadsleden aangevuld met vrijwilligers uit de gemeente, de eerste rommelmarkt gehouden in het Dorpshuis op de 2e zaterdag in september. Behalve de dames van de HVG die handwerken verkochten, werden er ook stands ingericht waar men bloemen en oliebollen verkocht. Ook was er een aantal attracties als een schiettent, een sjoelbak en voor de kinderen een grabbelton. Aan het einde van de rommelmarkt werden de niet verkochte bloemen bij opbod verkocht aan de medewerkers. En natuurlijk werden na het opruimen en schoonmaken (net zoals nu nog) gewacht op de uitslag van de opbrengst.

De eerste 19 jaren was de opbrengst in z'n geheel bestemd voor de Hervormde kerk. Na een bestuurswisseling werd echter besloten om de plaatselijke verenigingen en scholen in Diepenveen er ook bij te betrekken. Dus werden de doelen meer algemeen en kan er een ieder op een deel van de opbrengst rekenen volgens een vaststaande verdeelsleutel.
Evenals in de beginjaren is er nog steeds een grote mate van betrokkenheid en saamhorigheid die het steeds opnieuw mogelijk maken dit jaarlijks, inmiddels wijd in de omtrek bekende evenement, te organiseren.
In 1993 werd een reünie gehouden en na 25 jaar in 1998 was er feest in het Dorpshuis. Van het van oorsprong kerkelijk gebeuren is de rommelmarkt nu een echt dorpsgebeuren geworden, dat niet meer weg te denken is uit onze Diepenveense gemeenschap.

door Hanna de Bie
Met dank aan Jo Leuvenink en Gerrie Oostenenk, medewerkers van het eerste uur!
Nieuwsbrief nr 8 – maart/april 2003

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  

 

De zerken op het Kerkplein van Diepenveen

Mijn eerste herinnering aan de kerk van Diepenveen dateert van 1954.
Na de verhuizing naar Oud Rande, twee jaar later, liep ik vaak over het Kerkplein naar school. De zerk met het doodshoofd en andere symbolen, die ik later leerde kennen als symbolen van dood en vergankelijkheid, heeft altijd mijn belangstelling gehad. Dat ging zelfs zover, dat wanneer ik nachtmerries heb waarin kerkhoven voorkomen, ik bij het wakker worden meestal tevreden vaststel dat het Kerkplein de plaats van handeling was.
Later, toen ik de meer kennis had van Diepenveense families, ben ik vaak op het kerkhof gaan kijken en maakte ik er aantekeningen. Als ik er nu kom, schrik ik van het verval van de zerk van de chirurgijn Stutterheim. Een aantal zerken is onleesbaar geworden en daardoor extra gevoelig voor beschadiging, omdat mensen toch proberen de tekst te ontcijferen.

Omheining van de hof in 1620
Omstreeks 1870 is het kerkhof gesloten en is de begraafplaats op de Roeterdsweg in gebruik genomen. Het is denkbaar dat men omstreeks 1620 met begraven begonnen is. In de rekeningen van het klooster Diepenveen wordt in dat jaar melding gemaakt van het omheinen van de hof. Dit zal een maatregel zijn geweest om varkens en ongedierte buiten te houden.
Tussen 1735 en 1818 hebben de kosters 1624 aantekeningen van overlijden en/of overluiden gemaakt. Dat betekent dat er ongeveer 1624 lijken zijn begraven. Tot de sluiting, ruim 50 jaar later, zullen er nog eens enkele honderden bij zijn gekomen.
De doden kwamen voornamelijk uit Rande, Tjoene en Borgele , maar ook uit het aangrenzende Hengforden. Soms kwamen ze ook uit andere Diepenveense buurschappen, maar de meeste doden uit die andere buurtschappen van het schoutambt Colmschate werden in Deventer op het Bergkerkhof (Linde, Riele, Oxe, Weteringen) , in Wesepe (Averlo) of in Bathmen begraven. De boeren uit Okkenbroek hadden hun eigen graven in Bathmen.
Aparte katholieke begraafplaatsen waren er niet. De overledenen van de vele katholieke boerenerven werden gewoon in Diepenveen ‘overluid' en begraven. Zonder informatie uit andere bronnen is de godsdienst van de overledenen uit het begraafregister niet vast te stellen.

Begraafboek
De kosters Helderman hebben het begraafboek nauwgezet bijgehouden. Daardoor zijn er veel details bewaard gebleven: ongelukken, overstromingen en besmettelijke ziekten (de rode loop maakte in 1747 zo'n 50 slachtoffers) en andere ellende vallen uit het begraafregister af te leiden. In 1814 werden begraven: Jannes Zandbergen (landstorm) die vluchtte voor de Fransen en door het ijs zakte (8 maart), en de soldaat Hendrik Smith en de landstorm Jan Karke, die sneuvelden bij de Platvoet (4 april).

 
 

Monumenten van steen en hout
De overgebleven monumenten op het kerkhof zijn van steen. Houten monumenten, die er ook geweest zullen zijn (zoals de snel achteruitgaande monumenten op de begraafplaats aan de Roeterdsweg of zoals ze te zien zijn op de oude begraafplaats van Colmschate), hebben de tand des tijds niet doorstaan. De stenen zerken zijn in het algemeen van leden van de plaatselijke elite, hoe weinig dat in vergelijking tot de stad ook voorstelde.
Eén familie had haar eigen begraafplaats: het Buddenkerkhof aan de Molenweg.

 

Foto: Harry Mulder
  De nog aanwezige stenen en zerken
Toch zijn er bij de kerk ook stenen van gewone mensen. Het staande steentje van de familie Wittenberg en de liggende zerk Klein Velderman, echtgenote van Mensink (een schoenmaker), zijn eenvoudig beletterde monumentjes van gewone mensen. Hoewel de namen erg Bathmens en Gorssels klinken, was Mensinks moeder een meisje Wiltink, geboren op het Bouwhuis of Groot Grutterink. De steen van Wittenberg is verzakt, waardoor het opschrift niet volledig leesbaar is. Het moet hier gaan om Harmen Wittenberg (overleden op 7 maart 1837 in Tjoene 371, gedoopt Holten 21 juni 1761) en zijn vrouw Janna Derksen of Nagel (gedoopt Diepenveen 6 juni 1784, overlijden niet in Diepenveen gevonden). De bijbehorende initialen zijn H.W. en I.D.. A.T. zou schoondochter Anna ten Voorde kunnen zijn (geboren 1 april 1807 en overleden te Diepenveen 16 februari 1844), de eerste vrouw van Derk Wittenberg.

Onder de zerken StB en FNH liggen Seino te Borgel en Fenneken Nieuwenhuis (overleden in 1870 en 1863). Dan zitten we al wat hoger op in de sociale hiërarchie. Hetzelfde kunnen we constateren van de zerken van de familie Brouwer, de plaatselijk molenaars, van wie Jannes Lambertus (overleden 1870) gemeenteraadslid was.

Antony te Wechel was hoofdonderwijzer in Diepenveen. Hij overleed in 1866 op 43-jarige leeftijd. Zijn zuster Barta te Wechel (overleden 1868) was weduwe van Mannes Schrijver uit Oxe, wiens vader lid van de gemeenteraad was geweest. Bij haar overlijden woonde ze in de buurtschap Dorp.

Een trieste, liggende zerk is die van een baronesse van Heeckeren van Brandsenburg, die in 1871, op 37-jarige leeftijd overleed en met haar pas geboren kind begraven werd. Zij woonde op het Overvelde.
Geertje Maten (in 1862 overleden) ligt niet in hetzelfde graf als haar man, Derk Roetert Steenbruggen (1798-1888) wethouder van Diepenveen. Derk ligt namelijk aan de Roeterdsweg begraven.

De zerk van domine Bösken behoort tot de oudere zerken op het kerkhof. Hij overleed op 20 mei 1843 op 71-jarige leeftijd. Bösken was geboren in Alpen bij Wesel. Na zijn emeritaat bleef hij in Diepenveen wonen. Het bevolkingsregister van 1840 geeft op het adres Tjoene 24 als bewoners de emeritus predikant en weduwnaar Johan Peter Bösken, zijn dochter Wilhelmina Margaretha (26 jaar) en zijn zuster Johanna Christina (63 jaar oud, en overleden te Diepenveen 4 juli 1844). Hun dienstmeid was de 36-jarige Hendrika Zondorp, geboortig uit Olst. Bösken zal tijdens zijn laatste jaren uitzicht gehad hebben op zijn laatste rustplaats. Zijn buren waren op nummer 23 de schoolonderwijzer Johan Hendrik Lokman en op nummer 22 de predikant Hendrik Cornelis Hermanus Reijers. Dit kan alleen maar betekenen dat ze allen tegenover de kerk woonden. De buurtschap Dorp bestond namelijk nog niet.

Ik hoop met bovenstaande bij de lezers het bewustzijn van de historische betekenis van het Kerkplein te hebben vergroot en zo een kleine bijdrage te leveren aan het behoud van de monumenten.

Gerrit Goorman

Over de auteur:
Gerrit Goorman werd geboren in 1950 te Diepenveen. Zijn ouders wonen er nog steeds. De familie verhuisde in 1956 van een huis in de Averlose Houtweg, dat later werd afgebroken, naar een huis bij Oude Rande, dat later ook is afgebroken. Zijn ouders wonen nog steeds in de Lijsterbesstraat. Gerrit werd leraar geschiedenis en economie en woont in Den Haag. Hij is erg geïnteresseerd in families die in Diepenveen (en omstreken) hebben gewoond en houdt zich al jaren bezig met genealogie. Voor onze vereniging schreef hij bovenstaand artikel.

 
 

Naschrift van de redactie:
De steen van chirurgijn Stutterheim is inmiddels gerestaureerd (zomer 2003). De gemeente Deventer, afdeling stads- en dorpsbeheer, is namelijk bezig met het opstellen van een restauratieplan voor de graven. Daarna zal de stichting Oude Begraafplaatsen Deventer het onderhoud en beheer op zich nemen.


Nieuwsbrief 6 – april 2002


Foto: Harry Mulder

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

50 jaar Diepenveense Hengelaars Vereniging

Onder de beperkte lichtstralen van een olielamp, in het houten huisje van ‘Gait' Preuter en zijn vrouw, dat stond aan de rand van het voormalige voetbalveld van de Diepenveense Sportclub, welk terrein gelegen was op de huidige Vossenbelt, werden op een avond in het voorjaar van 1951 de plannen gesmeed om een Hengelaarsvereniging op te richten.
In die dagen had Gait een aantal mensen opgetrommeld om de oprichting te bespreken en uit te voeren. Doelstelling was en is nog steeds ‘de vis- en looprechten te vergaren van de eigenaren van de kolken en aangrenzende pachters van de weilanden, om zodoende ongestoord en heerlijk genietend van de natuur een mooie vismorgen te hebben'.
Het bestuur was al gauw samengesteld en bestond toen uit Dhr. Brinkers sr. (voorzitter), verder Dhr. Van Vuren, Dhr. Zoetbrood, Dhr. Wagenvoorde en uiteraard Dhr. Preuter.
Sinds de oprichting is Gait Preuter bestuurslid geweest van deze vereniging, waarin hij verschillende functies bekleedde. De belangrijkste functie was voor hem wel het contact onderhouden met de eigenaren van de kolken en deze jaarlijks een bezoekje te brengen voor hun medewerking, wqarbij dan een fles jenever werd overhandig. Vaak vond je hem aan de waterkant, omdat hijzelf heel graag ging vissen, maar ook om te kijken of er geen rommel was achtergelaten of om de vissers te controleren of ze wel de juiste papieren hadden. Je kon Gait niet bij de neus nemen door een valse naam op te geven, want Gait kende iedereeen.

 
 

Jarenlang heeft hij de leden langsgefietst om de verschuldigde contributie op te halen, soms wel meerdere keren, omdat ze ‘toevallig' niet thuis waren.
Van deze 750 leden tellende Diepenveense Hengelaars Vereniging (DHV) heeft Gait vorig jaar op de feestavond van het 50-jarig bestaan met enige weemoed als bestuurslid afscheid moeten nemen, waarbij hij juist op deze avond vele malen in het zonnetje is gezet en diverse onderscheidingen mocht ontvangen, want die had hij nar 50 jaar inzet ook echt wel verdiend. Vele, vele mensen waren hierbij aanwezig, ook alle hengelaarsverenigingen uit de regio, want Gait was overal bekend en ging overal naar toe. Toch blijft hij nog wat hand- en spandiensten verrichten voor zijn geliefde hengelaarsvereniging. We hopen hem nog lang door het Dorp te zien fietsen of bij de door hem zo geliefde waterkant tegen te komen.

Nogmaals namens alle sportvissers uit Diepenveen en omgeving en namens de Historische Vereniging hartelijk gefeliciteerd.

 

Foto: Harry Mulder
 

Jan van Ginkel
Nieuwsbrief nr 6 - maart-april 2002

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]  


 

Anna Bron: Heimwee naar Salland

Je hoeft niet in Salland geboren te zijn om heimwee naar dit park voor mens en dier op te lopen. Anna Bron kwam van elders, werd naar hier geroepen, moest om den brode ons dorp verlaten, maar kwam niet meer los van Diepenveen. Hieronder een interview met een vrouw die letterlijk en figuurlijk veel wegen en omwegen bewandeld heeft totdat ze definitief thuis kwam in onze gemeenschap.

Waar heeft uw wieg gestaan?
Ik ben geboren te Schoonhoven in augustus 1922 en kom uit een groot gezin, drie zusters en drie broers, waarbij ik tot de jongsten behoorde. Vader grossierde in goud en zilver en gaf opdrachten tot het ontwerpen van sieraden. Op de Mulo kwam mijn liefde voor de muziek tot uiting en ik wilde naar het conservatorium, maar van Vader moest ik eerst naar de Rijkskweekschool om voor onderwijzeres te leren. Van muziek kon je immers niet leven.

Wat hadden de oorlogsjaren voor invloed?
Toen ik uiteindelijk in 1942 naar het conservatorium in Den Haag mocht kon ik door de oorlog de opleiding voor piano, kerkorgel en cello niet afmaken, want in 1944 werd het conservatorium gesloten. Ik ging terug naar Schoonhoven, naar mijn ouderlijk huis dat vol onderduikers zat. Ik werd koerier in het verzet en maakte kennis met een Remonstrantse predikante die mij adviseerde theologie te gaan studeren. Dat werd de theologische zendingsschool, de zogenoemde vrouwenzendingsbond in Oegstgeest. De opleiding duurde drie jaar.

Hoe ging het toen na de oorlog?
In Nijmegen werd ik hoofd van een tehuis gezinsverzorgers, geleid door diaconessen en later in Veenendaal christelijk onderwijzeres. Op 1 januari 1950 kreeg ik een brief van dominee Ter Haar, die mij vroeg om naar Diepenveen te komen en hem bij te staan in zijn ambt.

Hoe kijkt U terug op die Diepenveense tijd?
De eerste keer dat ik in de omgeving van Diepenveen fietste wist ik direct dat ik er wilde blijven. Uiteindelijk ben ik zeven jaar gebleven. Eerst woonde ik in Huize Frida tegenover het Wapen van Diepenveen, daarna een jaar in de pastorie en vervolgens in het huis van Cilia Stoffel waar nu de familie Hoogendoorn woont.

Hoe zag de werkverdeling eruit?
Dominee Ter Haar en ik deden samen het huisbezoek (iedereen werd bezocht behalve rooms-katholieken en jehova's), het jeugdwerk en de catechisatielessen op school. Ik heb er velen in de klas gehad. Om er een paar te noemen: Martin Brilleman, Theo Hoetink, Tom Klein-Bussink, Margriet Veldmaat, Mientje Hutteman en Cobi Angeneid. Er kwam kritiek van de kerkenraad dat ik niet bad met de kinderen; als ik namelijk mijn ogen dicht deed werden de kinderen ondeugend! Ik deed ook wel begrafenissen. Veel indruk maakte op me het begrafenisritueel op bepaalde boerderijen. De open kist werd met het lichaam van de gestorvene op de deel gezet met de voeten gericht naar het Oosten. Iedereen moest er dan om heen lopen.

Wanneer was de Diepenveense tijd afgelopen?
Op 1 januari 1955, er was geen geld meer voor me. Het salaris van dominee Ter Haar werd verhoogd; hij verdiende erg weinig en nam 's zomers examens af om geld bij te verdienen. Ik ging in Deventer wonen, maakte het conservatorium af in Utrecht en ging muzieklessen geven in de omgeving. In 1965 ben ik een jaar in Israël geweest en daar heb ik op een kibboets gewerkt. Inmiddels was ik in contact gekomen met yoga en ik ben zelfs lerares yoga geworden. Yoga heeft me vaak geholpen om door minder makkelijke tijden heen te komen, evenals de muziek natuurlijk. Ondertussen bleef ik heimwee houden naar Salland. Ik werd opnieuw muzieklerares, dit keer in het gebouw van het gymnasium op de Nieuwmarkt en op de muziekschool in Deventer. Later ging ik naar het Alexander Hegius en kocht ik een dijkhuisje in Olst waar ik tien jaar gewoond heb.

Wanneer keerde u definitief terug naar Diepenveen?
In 1979 kocht ik een huis aan de Dorpsstraat in Diepenveen. Daar heb ik achttien jaar gewoond. Ik ging met pensioen en heb toen in dat huis een heerlijke tijd gehad. Uiteindelijk werd het me daar te druk: de natuurtuin die ik had aangelegd kostte erg veel tijd en het lawaai van het verkeer in de Dorpsstraat nam toe. Ik ben nu heel gelukkig in mijn huidige woning op de Stijne van Sallandtsweg, waar ik wel een kleinere maar ook weer een bijzondere tuin heb ontworpen.
Wanneer ik terugkijk op mijn leven zie ik duidelijk een lijn in alle opeenvolgende gebeurtenissen en ervaar ik wel degelijk leiding in mijn bestaan. Daardoor voel ik mij bemoedigd.

Interview door Hanna de Bie en Lamberthe de Jong
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief 6 – maart/april 2002

Brief van Anna Bron:

Anna Bron schreef ons na afloop van het interview nog een lange brief met haar belevenissen uit Diepenveen. Hieronder volgen enkele herinneringen, die wij u niet willen onthouden.

O Diepenveen, wat was je vijftig jaar geleden een prachtig dorp! Toén, in juni, de bloeiende korenvelden met klaprozen en korenbloemen en kamille, afgewisseld door loofbos en kampjes met koeien, de lanen met echte zandwegen, de rivier en bovenal de vriendelijke boerenbevolking.
Natuurlijk ben ik zelf ook bijna een oude historie geworden, maar nog niet zo oud als het dorp Diepenveen! Het leven heeft zich in mij in zovele vormen afgespeeld dat ik mij niet meer weet te identificeren met wát dan ook, laat staan dat iemand anders dat kan. Alleen kan ik mij veel herinneren en dat zou voor sommige mensen waardevol kunnen zijn.

Op 1 augustus 1950 kwam ik in Diepenveen. Het eerste jaar al kon je mij vinden in de weide van Cor en Dina Hengeveld-Boschloo, in het vroegere Borgele met het smokkelpad dat Deventer later met de grond gelijk maakte. Ongeveer waar nu ‘De Schalm' staat, was de boerderij van Hengeveld, omringd door weiden en korenvelden. Zij hadden o.a. vijf melkkoeien en ik molk er twee. Een feest!
Het werk in Diepenveen bestond voor mij uit jeugdwerk, schoolcatechisatie bij meester Pleiter en juf Kleiboer, veel huisbezoek en in hoogzomer - bij afwezigheid van dominee Ter Haar - begrafenissen en preekbeurten, ook in Wesepe en Okkenbroek en in Park Braband. Zoals op mijn tekeningen ‘Kerstmis 1950' te zien is, heb ik mijn werk toen met hart en ziel beleefd.! Ik deed soms alles zoals het in mijn creatieve geest opkwam, wat dan vriend of vijand verbaasde, zoniet verbijsterde. Wilde spelletjes in de pastorietuin, en op de schoolcatechisatie niet bidden maar in plaats daarvan een lied zingen. Soms moest ik op het matje komen bij de kerkenraadsleden, heer Visser en boer Hemeltjen!
Het was een tijd waarin de film en de dia nog niet in beeld kwamen op school; daarom maakte ik zelf zogenaamde flanelplaten in mooie kleuren. Toen was het jeugdwerk afhankelijk van de kleine bijdragen die de kinderen meekregen, want er werd geen geld voor beschikbaar gesteld.
Eens liet ik in de kerk door alle kinderen een Paasspel opvoeren: zang, spel en een leidende tekst. De mooie kleurige oosterse kleren liet ik uit Amsterdam komen. Het decor, pal voor de preekstoel, had ik zelf in elkaar gezet: de ouderwetse lessenaar van de zolder gehaald, oude lakens uit depastorie, van Riemersma een oude autoband met lakens omwikkeld als grafsteen, als woestijnzand een dikke gele kokosmat en palmen uit de serre van ‘tante Lina' uit het roze huis tegenover het kerkplein. Bij wijze van aardbeving, donder en bliksem liet onze organist Weltevreden alle lage registers een donderend tremolo door de kerk dreunen. Daarop wierpen de drie grootste belhamels, als echte Romeinse soldaten met helm en speer uitgerust, zich zoals de tekst voorschreef met een smak voorover, bleven even (te lang vond ik) als bewusteloos liggen en renden toen de kerk uit, gebogen, speer vooruit, magnifiek! Maar in de consistorie moest mevrouw Ter Haar (vol medelijden) de bloedende jongensknieën verbinden!
Wat hadden de meisjes nog een plezier in een dagje uit met de bus! Samen met Dika Koetsier, Nellie Menkveld, Dina Boschloo en niet te vergeten onze Grada Kerkmeyer die aan álles dacht, echt aan álles. Ik woonde o.a. bij mevrouw Cilia Stoffel op kamers en voor toneelspelletjes opende zij voor ons de grote hutkoffer onder het strodak, vol mooie verkleedkleren. Ook schreef zij eens een lang gedicht over onze busreis naar Amsterdam. Van het jeugdwerk zijn nog foto's.

Natuurlijk zou ik nog veel meer over vijftig jaar geleden kunnen vertellen. Ik herinner me dat eens op een middag twee straaljagers op elkaar botsten. Ik stond op het kerkplein en zag hoe één straaljager ontplofte en hoe grote delen neervielen in de richting van het dorp. “Tante Cilia”, schreeuwde ik en fietste snel naar huis. Daar lag de zware schietstoel van het vliegtuig in haar rododendrons en stukken plaatijzer lagen op het gazon.
Nog een laatste herinnering aan dominee Ter Haar: een dominee van het ouderwetse soort, heel plichtsgetrouw en vriendelijk. Hij bracht de orthodoxen van het ‘Gebouw van Christelijke Belangen' in het Slingerbos terug naar de oude Diepenveense kerk. Ook wist hij een goede band te leggen met Klooster Sion. Zijn preken waren saai maar eerlijk. In mijn ogen was hij een bescheiden en eerlijk mens. In 1958 ging hij met emeritaat.

Alle oud-Diepenveners zijn straks verdwenen van de aardbodem, maar dacht je echt dat Diepenveen verloren zal gaan?

12 februari 2001, Anna Bron

Nieuwsbrief nr 6 – maart/april 2002

 

  [Terug naar artikeloverzicht]   [Terug naar Nieuwsbriefoverzicht]